jaren lang had hij er gewoond en ‘wij hebben in al dien tijd, zei mij de boer, toch zooveel duizende frank verliezen gedaan’.
Z'en zeiden er niets van aan niemand, ze durfden niet, ze waren er beschaamd van... maar in 't stille zochten ze achter een ander hofstêe... en 't lukte: een hof kwam open,...waar ze altijd bij de vorige boeren goede boter gekeernd hadden, en ze pachtten dat hof.
Blijde verhuisden ze en vol hope.
Ach! 't kwaad was meegekomen! daar ook begon dat duivelsch spel: geen boter of slechte boter! Ze waren 't ten andere geware, van te voren al, aan de reuke van de melk in de kuipe...
Geheel ontmoedigd en t'enden raad, ging de boer zijn geval uiteen gaan doen aan de priesters der parochie en de kapelaan ging ten hove: hij zei aan boer en boerinne van den melkkelder te doen witten, goed de eemers en de kuipen en den keern te kuischen en den veearts te roepen om de koeien te onderzoeken - maar 't was àl boter aan de galge! geen beternisse, geen boter! De Heer Kapelaan wierd opnieuw geroepen en dezen keer belas en wijdde hij stal en koeien en kelder en kuipen en keern en melk. - 't Was van den eersten keer gedaan, bij 't keernen z'hadden boter.... en goê boter. Maar 't spel herbegon een 3-4 weken later: de kapelaan herwijdde en nogeens... bij 't eerste keernen... 't was boter en 't ging voort goed binst wederom een 3-4 weken... en dan opnieuw géén boter.
De Heer Kapelaan keerde alzoo een tien keeren achterna altijd weder om te belezen... en 't kwaad was weg iederen keer... seffens... maar kwam telkens ook weder... toch wijkend en achteruit gaande voor 't gebed van den priester... van 4 op 5 weken en dan van 5 tot 6... van 6 op 7... enz... totdat alle kwaad voor goed is weggegaan en voor goed is weggebleven nadat de Heer Kapelaan een laatste maal had gewijd en belezen, en boer en boerinne en twee kinders de belofte hadden gedaan dat er alle maande, op den