Biekorf. Jaargang 39
(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
De Brugsche kroniekschrijver G. Weydts.IN 1869 verscheen een brugsch kroniekje, dat om meer dan een reden merkwaardig is. Het loopt over de jaren 1571 tot 1584, het bewogen tijdperk van het protestantsche bewind te Brugge, en is van de hand van een brugschen volksmensch, die het gebeurde meeleefde. De uitgever E. Varenbergh drukte den tekst naar een handschrift, dat hij om verschillende goede redenen, als het oorspronkelijke beschouwdeGa naar voetnoot(1). Dit kroniekje bleef niet geheel onbekend. Custis heeft het herhaaldelijk in zijne JaerboekenGa naar voetnoot(2) gebruikt, en heeft het bovendien laten afschrijven. Dit afschrift berust thans op de Hoogeschoolboekerij te Gent, onder nr 460. Hoewel het reeds in 1847 door de St. Genois in zijn catalogus van die boekerij werd beschrevenGa naar voetnoot(3), heeft E. Varenbergh het blijkbaar niet gekend; althans spreekt hij er niet over. Het afschrift van Custis is gevat in een zwaar Iederen omslag, naar den achttiendeeuwschen trant fraai bewerkt. Het handschrift zelf is op papier van 180 op 225 m/m. geschreven, telt 140 door den copiïst genummerde bladzijden, van dewelke 136 beschreven zijn door een regelmatige hand uit de tweede helft der achttiende eeuw. Vooraan zit een gehistorieerd titelblad, met de melding: Antonis de Wilde fecit a Dixmuce (!). De in twee schilden door de hand van den copiïst geschreven titel luidt: (Eerste schild:) Cort begryp van alles het gone binnen brugghe geschiedt is sedert het jaer 1571 tot 1583. | |
[pagina 70]
| |
(tweede schild:) beschreven door guillame weyts poorter van Brugghe. Onder aan het titelblad, staat geschreven door een andere achttiendeeuwsche hand: omnia in hoc libello comprehensa propria manu a D. Custis scripta, gevolgd door twee of drie onleesbare ineengevlochten naamletters. Op blz. 2, wordt de titel eenigszins gewijzigd herhaald: Cort begryp van het ghone datter gheschiet is binnen de stadt van brugghe ende daer ontrent van den jaere 1571 tot dryentachtentigh ghecopiert uyt eenen boeck gheschreven door een catolyck bij naeme Guille Weyts. Custis die vermoedelijk eigenhandig (propria manu) het afschrift bezorgde, heeft daarbij zeer waarschijnlijk gebruik gemaakt van het oorspronkelijke handschrift door Varenbergh teruggevonden. Immers uit dit laatste zijn de bladzijden loopend van 13 September 1580 tot 12 Mei 1581, verdwenenGa naar voetnoot(1); in het afschrift Custis ontbreekt dit deel op bl. 27 eveneens, hoewel Custis het door niets doet opmerken. Custis heeft op blz. 131 tot 136 een tweede schrift van G. Weydts afgeschreven, een soort pamflet tegen de politiek der hervormden; het werd tamelijk onjuist door de St. Genois gekenmerkt als: un résumé succint des doctrines de la religion luthérienneGa naar voetnoot(2). Overigens heeft de St. Genois een tweede onnauwkeurigheid vooruitgezet waar hij beweert dat G. Weydts een voorname rol in de magistratuur bekleed heeft. Blijkbaar verwarde hij G. Weydts met zijne halve naamgenoot Guillaume Wyts, een bekende magistraat uit het einde van de zestiende en het begin der zeventiende eeuw. De onnauwkeurigheid van de St. Genois had kwade gevolgen, doordat L. Gilliodts van Severen haar geweldig heeft aangedikt tot een uiteenzetting vol dwalingen, die waarlijk verbijsterend zijnGa naar voetnoot(3). De stelling van Gilliodts komt hierop neer: dat G. Wyts, de raadsheer, zijn naam en beroep heeft veranderd, om | |
[pagina 71]
| |
aan de maatregelen van de protestanten te ontsnappen. Het is voornamelijk op grond van interne kritiek dat de geleerde archivaris tot dit besluit komt. Gilliodts gewaagt van dichtkunst die niet van verhevenheid ontbloot is, en geeft tot voorbeeld een dusdanige stroof ‘exaltant la justice’ zegt hij, wat natuurlijk bizonder past voor een rechtsgeleerde. Doch waarlijk, het is haast ongelooflijk. Van vrouw Justicia is er in die stroof zooals in het heele dichtstuk allerminst sprake; het stuk is doodweg een ontboezeming van G. Weydts over zijn geliefde, en begint naar den trant van den tijd met de verzen: ‘Een Venes dyerken heb ic uutvercoeren, Gheen schoender en weet ic nu terstondt’ wat ons reeds onmiddellijk in een heel ander midden dan deze van de dorre rechtswereld verzet. Het heele stuk is overigens in den zelfden toon gestemd, en volgt de vrije manier van de zestiendeeuwsche liefdedichten. Gilliodts is dus in zijn interne kritiek niet gelukkig geweest. Hij redeneert alsof een Guillaume Weydts, brugsche kleermaker, niet zou hebben bestaan. Ook dit punt kan niet worden betwijfeld. Want op 17 Mei 1612 zien we hem als getuige voor den rechter te Brugge verschijnen. ‘Guillaume Weyts, poorter ende cleermaecker deser stede oudt tsestich jaeren...’Ga naar voetnoot(1) Het is ongetwijfeld de kroniekschrijver, die als ‘scepper’ of kleermaker bekend is, en in 1547 geboren, op dit oogenblik 65 jaar oud was. Om allen twijfel betreffende het bestaan van den kleermaker G. Weydts op te heffen, is er nog de volgende tekst: ‘Hedent den xviijen Augusti xve lxxxij es by ordonnancie ende consente van scepenen uut vanghenisse gheslaect Guillaume Weytens ten steene bevolen ter begeerte ende pretense ansegghen vanden Sergeant major Wynckelman, als hem vervoordert hebbende contrarie der ordonnancie van scepenen, ter messe te gaene ende int hof van zynder hoocheyt uproerich ende seditieux met andere poorters te | |
[pagina 72]
| |
vallen, alles up cautie juratoire van te verschynen in scepenen camere versocht zynde up peyne vanden zelve angheseyde pretensie up hem ghedecreteert te werdene, latende niet myn den sergeant major voornoemt onverlet ende in zyn gheheel omme de boete daartoe staende ende bij scepenen ghedecreteert up den zelfden Weydts te verhaelene. Zooals het ten andere aan een gewetensvol kroniekschrijver past, is die persoonlijke gebeurtenis door den schrijver niet onvermeld gebleven. Hij wijdt er niet minder dan vijf bladzijden aartGa naar voetnoot(2). Zijn verhaal stemt volkomen met de officieele aanteekening overeen, waaruit blijkt dat G. Weydts niet is een verzonnen naam door G. Wyts uitgedacht ‘pour échapper aux atteintes de la réaction’, zooals Gilliodts het uitdrukte, maar wel de bloedeigen naam van een brugsch kleermaker die de gebeurtenissen van zijn beroerden tijd voor het nageslacht heeft opgeteekend. E.I. Strubbe. |
|