Die uitheemsche steen, wiens oorsprong en herkomst nog steeds een raadsel blijven, is ontegensprekelijk met een wel bepaald doel uit de rotsgroeven gehouwen geweest, hoewel het kappen alleszins zonder zindelijkheid gebeurde als wij op de ruwe kanten van onze vondst letten. Daarbij de aard van het steen zelf, de buitengewone hardheid en de neiging tot splijten die onzen klomp kenmerken, moeten een verdere afwerking door den kapper belet hebben.
Op deze eerste ontdekking volgde onmiddellijk de ontblooting van nog een paar andere dezer ongewone gasten en, na enkelen tijd, had men er reeds een tiental voorhanden.
Dooreen genomen viel er tusschen de ontdekte stuks maar weinig verscheidenheid te bespeuren, doch men kon opmerken dat de afmetingen en de vorm hi er en daar lichtelijk schommelden: een paar hadden slechts de halve lengte. Laatst genoemde gaven evenwel den indruk dat zij eens één enkel stuk kunnen gevormd hebben en op zekeren tijd - ongetwijfeld onder buitengewoon geweld - van elkaar verwijderd werden.
De verstrooiing door het ontblooten der steenen bij de arbeiders teweeggebracht, was reeds eenigszins vergeten, en men had zich reeds ingebeeld dat het rijk der ontdekkingen voorbij was, toen de werkzame spade opnieuw, tot algemeene verbazing, soortgelijke versperringen ontmoette.
Ditmaal was de vangst veel aanzienl ker en het getal ontbloote steenen groeide gestadig aan, totdat men er op 't einde van 't spel rond de vijftig kon tellen.
Drie algemeene beschouwingen dringen zich op. Vooreerst, de steenen hebben door den band dezelfde afmetingen en dezelfde zwaarte, hoewel enkele bepaald kleiner zijn dan de hoop. Zij liggen afzonderlijk of in groepen zonder de minste orde, heel verward door elkaar. Sommige liggen plat op de zandlaag; andere staan recht of hellen over, terwijl enkele dwars over hun gebuur leunen of rusten. Eindelijk, geheel de