Daarbij wordt eveneens op de vingeren geteld van duim tot pink.
In dat versje heeft mem de beteekenis van moeder en tè (è is kort) deze van vader.
Het volgende Kortersemsche rijmpje komt beter met het West-Vlaamsche overeen:
deumeling, vingerling, langenaap, paulusknaap, klein klein poepstètje (poepstaartje).
Merk op dat we hier ook langen aap hebben. In het Noord-Brabantsch rijmpje van blz. 320, 1932 hadden we lange jaap (jaap = Jakob).
Vanwaar die paulusknaap?
In onze voorgaande bijdrage hebben we talrijke vervormingen van kornutteltje (pernutteltje enz.) opgegeven.
We hoorden een Oostendsche moeder tegen haar kleenste zeggen ‘mijn kleen kleen kornutteltje’.
Daarbij hoorden we op verschillende plaatsen (Knokke, Oostende): ‘mijn kleen pernuk; mijn kleen pernukkeltje’.
Zeer verspreid is ook: ‘mijn kleen kleen krut; aj gi stoute krut, enz.’ Krut is blijkbaar de samentrekking van kernut.
Te Roeselare hoorde ik eens een moeder bezig van ‘kleen kleen frutje’. Dat frutje schijnt mij van denzelfden oorsprong te zijn. Het ontstond met bijgedachte op frut = gebrande suikerij.
Ook de uitdrukking ‘mijn kleen kleen kutteltje’ die men veel hoort, is niet zonder eenige betrekking met de voorgaande. Alhoewel van anderen oorsprong kan ze toch invloed hebben gehad.
De uitdrukking: ‘een kleen trutje van een meisje’ (Moorslede) heeft waarschijnlijk met de voorgaande geen uitstaans. Trutje beteekent hier kriepe, truntje en is dim. van trutte, naam van een gemeene vrouw.
Het is misschien oorspronkelijk een persoonsnaam: Gertrudis of zoo iets. Of komt het uit het Fr. truite (vischnaam; Lat. trutta)? Men heet een scheele vrouw immers ook wel ‘een schele tinke’? Genoeg...