juiste lijk een beestenkoopman. En alzoo vooruit naar Den Engel.
- Navond, bazinne! is er teten en slapinge voor mij?
- Waarom moe-je zoo late komen; 't is al pekkedonker en 'k zou nog moeten uw bedde maken! zei het wijf. Nu, ge kunt op de planken slapen, op den zolder: elders zit het al vol.
- Hè-je niets beters? vroeg de keizer.
- 't Is zeker wel goed genoeg voor nen onnoozele vent die met de koeien leurt!
Keizer Karel zweeg. Met een paar droge stuiten en een pinte kleinbier mocht hij de leere op, in dat rattekot onder 't dak. Hij was er al uit, eer dat 't nuchtend was en toen hij naar beneên gekropen kwam, was Marianne al aan 't brouwen en aan 't stuiten snijen.
- Hè-je geen terwebrood? vrouwe, ik en kan de ruggestuiten niet verteren, vroeg Keizer Karel.
- Als 't u niet aan en staat, laat mijn eiers in den pander; ge moogt er alzoo van onder trekken, snauwde ze toe.
- Eiwel, zei onze koopman nu, 'k zàl gaan! Maar eerst moet ge weten dat ik Keizer Karel ben en dat ik u zal straffen om uwe botte en zotte manieren. Eer dat het avond is, zult gij uw uitsteekberd ‘In den Engel’ intrekken, want ge zijt eerder een duivelesse dan een engel! In de plaatse zult gij een ander berd doen schilderen, waarop er staat: Hier is men in den Aap gelogeerd. Als dat tegen morgen niet gedaan en is, dan doe ik uwe herberg sluiten en afbreken: dat zal u leeren alzoo de menschen voor den aap te houden, leelijk schominkel da' ge zijt!
Keizer Karel betaalde en vertrok. En 't wijf liep met het vier in heur roks, om het nieuw uitsteekberd te doen schilderen: ze zweette van d' alteratie bij de straffe waarmee ze bedreigd was!
Of de menschen van Leeghem er hun deun in hadden!
't Is sedertdien dat ze zeggen, als ze in verlegenheid en nesten zitten, er bedrogen van uitkomen: Eiwel, 'k ben nu wel in den aap gelogeerd!
A.V.W.