Biekorf. Jaargang 39
(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||
dat nochtans de middelnederlandsche rechtswoorden opneemt, kent het niet. Laten we eerst de teksten geven, waarin het woord voorkomt:
Bijding duidt dus op een wijze van bezit van land: | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
men houdt land in bijding (zie tekst 2, 3, 5 en 6); het kan ook kortweg aanduiden het land zelf dat op die wijze bezeten wordt: de bijding is dan het land dat in bijding wordt gehouden (zie tekst 1, 2, 4). Voor de rechtsverhouding die door het woord bijding wordt uitgedrukt, komt op de eerste plaats in aanmerking de volgende latijnsche omschrijving van den tekst 1o: ‘tres quartarios terre vel circiter, jacentes inter terram quam tenet Johannes Waden ad vitam suam ex una parte, et terram Petri et Marote Wadens ex altera parte...’ (akte van 1344, bij Feys et Nélis, a.w. blz. 338). De bijding is dus de terra quam aliquis habet ad vitam suam; in bijding houden zou dan te zeggen zijn: voor het leven houden, het vruchtgebruik genieten. Doch we kunnen de beteekenis van bijding nog nader omschrijven. Immers, de tekst 2o hierboven leert ons uitdrukkelijk dat de bijding behoort bij het recht van het platteland, bij het Iepersch landrecht, de ‘costume van buten’, wat bevestigd wordt door het feit dat alle onze teksten spreken van landelijke gemeenten. Even uitdrukkelijk wordt bovendien aan tekst 2o toegevoegd dat naar het Iepersch stadsrecht, ‘naer den portersceipe’, de bijding gerekend wordt voor kateel, m.a.w. als deelbaar goed beschouwd wordt, wat gelijk staat met te zeggen dat de bijding er niet toegepast wordt. In tegenstelling met het stadsrecht, kent het landrecht van Ieper, in dezen gelijk met dit van heel West-Vlaanderen, een huwelijksgoederenrecht waarbij de langstlevende echtgenoot van een beërfd huwelijk in het bezit komt van de helft van het erfgoed van den eerststervende. Krachtens het beginsel der zijdehouding, kan de langstlevende dit erfgoed alleen bezitten met last het voor de kinderen-erfgenamen te bewaren. Hij kan het derhalve niet verkoopen noch wegschenken: hij moet het in zijn bezit houden tot aan het overlijden van de kinderen: dit is het wat door ‘in bijding houden’ uitgedrukt wordt. | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
Prof. dr. E.M. Meyers heeft dit alles zeer duidelijk uiteengezet in zijn aangehaald werk, en bewezen hoe verwarring ontstaan is tusschen het houden in bijding en het houden in bijleving; in de zestiende eeuw is die verwarring zoo volstrekt, dat de bijding als bijleving beschouwd wordt, en feitelijk geheel vergeten is geraakt. Die verwarring begint reeds op het einde van de veertiende eeuw, want de geijkte benaming bijding wordt dan reeds vervangen door de verwante benaming bijleving, terwijl op het einde van de vijftiende eeuw de ontwikkeling voltrokken is, en het woord uit de taal verdwenen. Dat de opslorping van het rechtsbegrip de verdwijning van den naam veroorzaakte, lag in den aard zelf van de rechtstaal, wier lot het is de spiegel van het rechtsleven te zijn. Eg. I. Strubbe. |
|