Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
Pernutteltje.AAN het Noord-Brabantsch vingerrijmpje opgegeven hierboven, blz. 320, kunnen wij volgende wisselvormen toevoegen: Te Dudzeele: 'k èn grooten honger, zei duumeloot
Je moe(t) maar eten, zei lekkerpoot.
Van wa(ar) gaan 'k 't halen, zei langerape.
Uut moeders kelder, zei korteknape.
'k Gaan 't zeggen, 'k gaan 't zeggen,
zei kleen pernutteltje!
Te Knokke: Wa(t) ga je zeggen, zei duumeloot?
'k Ga je slaan, zei lekkerpoot.
Med en rape, zei langerape.
Med en stake, zei korteknape.
'k Gaan 't nie(t) zeggen, 'k gaan 't nie zeggen,
zei kleen pernutteltje!
DeBo geeft in ‘Wvl. Idioticon’ volgende variante: Ik ga slapen, zei duimerloot?
Ik heb nog niet geëten, zei lekkerpoot.
Waar gaan we 't krijgen, zei langerakel.
In moertjes schapra, zei kortekrakel.
'k Ga 't klappen, zei kleenkernuit.
Pernutteltje beteekent hier dus: klein dingetje. De nevenvormen zijn: Kernutteltje (te Knokke enz.); zonder dimin. pernut, kernut en kernuit. De oorsprong is dus blijkbaar als volgt: pernutteltje (dim. van pernut) < kernutteltje (dim. van kernut); kernut < kernuut (kernuit) < kornuut (kornuit). Kornuit = makker. Dus: Kernutteltje of pernutteltje makkertje. Voor de afleiding van kornuit lezen we bij Vercoullie (Etym. Wdb. 1925 blz. 179): ‘Kornuit... uit Ofra. cornut, thans cornu, van Lat. cornutum (-us) gehoornd: ... Men zette den leerjongen bij zijn plechtige opneming tot gezel, en den schooljongen bij zijn intrede in het | |
[pagina 327]
| |
studentenleven, hoornen op, die hij moest afstooten’Ga naar voetnoot(1). Buiten deze vingerrijmpjes worden pernutteltje, kerneuteling (De Bo) enz. in de volkstaal veel gebruikt met de beteekenis van klein kindje, klein mannetje. Ook veel gebruikt als liefkoozingswoord tegen kinderen. Naast pernutteltje zegt men ook pernukkeltje (geh. Westkapelle): k uit t en omgekeerd is regelmatig. Op sommige plaatsen hoorden we perluut (Lendelede) naast pernuut. Deze vorm ontstond misschien onder invloed van tuureluut of zoo iets. Dit laatste woord wordt ook soms wel gebruikt in den zin van ‘klein dingetje’, maar dan is het onder invloed van perluut enz. Deze wederzijdsche invloed van woorden is dus een zeer belangwekkende taalverschijnsel. Te Knokke gebruikt het volk zeer veel: (n)uttel en (n)ut. Of we deze woorden etymologisch met of zonder n moeten schrijven, kunnen we uit de volkstaal niet opmaken. Men zegt wel ‘een kleenen (n)uttel, een kleenen (n)ut’ in 't enk., maar ‘kleene uttels, kleene utten’ in 't meerv. Het volk springt grillig om met die inlaut-n. Bv. etens-netens (luizeneten); avend-navend; aftenafte (eens gehoord te Knokke). Vgl. Ned. adder, Hgd. Natter. (N)uttel en (n)ut hebben dezelfde beteekenis als pernuttel en pernut en kunnen afkortingen van deze woorden zijn. Deze afkorting kan gebeurd zijn onder invloed van de woorden (h)uttel en (h)ut. Een (h)ut is een struik. Een (h)uttel is een kleine struik. Deze twee woorden worden algemeen in Noord W. Vl. gebruikt. (Zijn ze ook elders bekend?)Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 328]
| |
Bv. ‘een schoonen (h)ut roozen, een (h)ut kreupelhout een (h)utteltje blommen; 't staat daar vol huttels kreupelhout enz.’ Dat ‘(h)ut’ brengen wij in verband met het Ned. hucht = struikgewas. De afleiding zou dan zijn: hut < hucht < * huicht < * huipt (= * huip + verzamel-suffix-t). Aldus kan het woord in verband gebracht worden met Oudsaks. hiopo, Oudhoogd. hiofo, (Nieuwhoogd. Hiefe), Angelsaks. héop, (Eng. hip) = doornstruik. Volgens DeBo: pernuttelen = pruttelen. We denken dat pernuttelen (pruttelen, tateren van kleene kinders) ontstond uit pruttelen onder invloed van pernuttel. Hier dus weer een treffend voorbeeld van wederzijdsche beïnvloeding der woorden (assimilatie). De werkwoorden, verneukelen, verneutelen (verfrommelen, verschrompelen enz.) hebben met de voorgaande niets te maken. Immers: verneutelen < verneukelen < verkneukelen. En vanwaar komt neutebuk of netebuk (Zuid- Wvl.) hetgeen beteekent: een kleen verneuteld ventje? Buk is duidelijk, en neute- staat blijkbaar in verband met verneuteld, verneukeld. Voor nete- uit neute- vgl. Wvl. leninge (Dudzele enz.) uit leuninge, krepel uit kreupel. Nog een woordje. In het Noord-Brab. rijmpje wordt de kleine vinger pingelinge genoemd. De geëerde inzender denkt aan verwantschap met pink. Dat is niet zoo duidelijk. Zou het niet eer verwant zijn niet het Nederd. Pingel = klein dingetje? Een verwantschap tusschen Ned. pink en dit Pingel wordt door Vercoullie (Etym. Wdb.) niet opgegeven. Jozef De Langhe - 'k Zou u pakken en breken
en driedubbel in mijn beurze steken!
Gezeid als liefkozende bedreiging. Waton. |
|