Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe wijsheyt der simpel christenen.IN de zeldzame oorkonden, waaruit we de schoolboeken leeren kennen van het einde der 16e eeuw, wordt regelmatig voor het vak godsdienst een boekje vermeld dat bovenstaanden titel draagtGa naar voetnoot(3). Maar vruchteloos zoudt ge, bij om 't even welken geschiedschrijver, naar een opgave zoeken van den inhoud of trachten te weten te komen waarin het juist bestond. Ook meen ik nuttig werk te verrichten, met enkele uittreksels van 't boekje in Biekorf te laten verschijnen, daar ik de kans had er de hand op te leggen, bij een bezoek aan onze Koninklijke Bibliotheek. Daar wordt het bewaard onder nr III 59070 A. 6, en heet: ‘Wijsheyt der simpel christenen.. tot Brussel bij Rutgeert Velpius, boeckverkooper ende drukker inden Gulden Arent bij 't hoff 1593’. Het behelst 100 vragen,Ga naar voetnoot(4) op dewelke telkens een | |
[pagina 299]
| |
antwoord volgt dat er mee rijmt; zij loopen over heel de catechetische kinderleer van dien tijd. I
Welck ist beginsel om tot wysheyt te commen?
De vreeze Godts sonder berommen.
II
Wie isser wyser dan alle wyse?
Die wel doet: weirt dat men hem prijse.
III
Wye isser sotter dan eenich sot?
Die liever den duvel dient dan Godt.
IV
Wie isser toch soo zot bevonden?
Die de deucht laet en leeft in sonden.
V
Wat bringht den mensche meest ter hellen?
Quayen raet, quaet exempel en quay megesellen.
VI
Wat moetmen vooral meer schouwen dan peste?
Ketterije: gebroeyt in 's duvels neste.
VII
Welck is desen nest? 't is weerd te vragen.
De helle, booze herten, bosschen en hagen.
VIII
Wat is een ketter of heretyck?
Een verloochent ende gecorrompeert catholyck.
IX
Wat is een vyant of helssche beest?
Een verloochent ende gecorrompeert ingelsch geest.
X
Wat moetmen in duvel en ketter bemercken?
Deen valt utten hemel en dander uuter kercken.
XI
Wat doen deze twee met versaemder handt?
Zij sleypen de ziele ten helschen brant.
En zoo wordt er voort op de ketters losgegaan: als op mannen die ‘liegen en bedriegen’. - Nu vangt echter de catechismus aan. | |
[pagina 300]
| |
XV
Zecht nu wie den naem van Christen wel heeft.
Die de leeringe Christi belijdt en beleeft.
XVI
Dat iemand dees leeringhe in vijve bediele.
Gheloove, hope en liefde: dats drye.
XVII
Zecht dander twee ooc met zulcker weerdicheydt.
De H. Sacramenten ende christelijke rechtveerdichheijt.
XVIII
Wat hebben wij dat het gheloove aengaet?
Dat in de twaelf artickelen oft symbolum staet.
XIX
Wat hebben wij van hope t'onser behoet?
t'Gebet des heeren ende d'Inghelsche groet.
XX
Wat hebben wij van der liefde pure?
Godts gheboden en der kercken ende der nature.
XXI
Wat houden de sacramenten van Christo ingestelt?
Den prijs onser zaelichheyt boven goeien geldt.
XXII
Wat staat ons tot dese meest tontpluycken?
Te ghelooven, te eeren en wel te ghebruycken.
XXIII
Waerin is de christelycke rechtverdichheydt gelegen?
In t'quaet te laeten en 't goet te plegen.
Daarmeê zijn de hoofdverdeelingen van den Catechismus - die van Canisius - aangeduid, en nu begint de uiteenzetting van elk punt in 't bijzonder; op 't einde: XCIX
Hoe sal ick mij best van sonden wachten?
Hebt de vier uterste in u gedachten.
C
Welc zijn die opdat ic mij tot sulcx mach begeven?
Doodt, oordeel, helle ende het eeuwich leven.
Brugge. Em. Frutsaert. |
|