Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan Alphens ‘Kleine gedichten voor kinderen.’
| |
[pagina 275]
| |
Onze ijverige schoolmeesters van den Hollandschen tijd (1815-1830) ontvingen dankbaar en bewonderend de ‘Kleine Gedigten’ als een zegen uit het Noorden en spaarden geene moeite om ze als ‘kostbare zaden van deugd en geluk’ in de kinderharten te strooien. Van Alphen deed alsdan zijn vertraagde Blijde Intrede in onze Vlaamsche bloemlezingen: zijn Jantje zag eens pruimen hangen was het taaiste achterblijvertje dat in onze nieuwe schoolboeken bleef haperen. Voor een volledigen nadruk van de ‘Kleine Gedigten’ zorgde A. Voisin, ‘regent aan het Kollegie te Kortrijk’. De eerste uitgave van 1826 konden we niet in handen krijgenGa naar voetnoot(1); wij beschrijven den tweeden druk van 1828: Kleine Gedichten voor Kinderen door Hieronimus Van Alphen. Kortrijk, bij Beyaert-Feys Boekdrukker. 1828. Onze Kortrijksche druk is misschien wel nagevolgd op de goedkoope schooluitgave van 1827: het getal der gedichtjes stemt er mede overeen, doch verder | |
[pagina 276]
| |
konden we niet vergelijken. Het titelvignet is blijkbaar ontleend aan eene vroegere ‘geautoriseerde’ uitgaveGa naar voetnoot(1). In het Voorberigt (bl. II-VI) spreekt de Kortrijksche RegentGa naar voetnoot(2) zijne onvoorwaardelijke bewondering voor den ‘onnavolgbaren Hieronijmus Van Alphen’ uit. Bij de korte levensschets teekent hij aan dat de Biographie Nationale in 1827 te Brussel gedrukt, een levensbericht van V.A. heeft gegeven, ‘krielende van onnaauwkeurigheden.’ Gewetensvol ging hij op juistere inlichting uit en getuigt in zijn verantwoording: ‘Van deszelfs Zoon den Heer D.F. Van Alphen, wien ik opzigtelijk dit artikel heb geraadpleegd, had ik de eer te vernemen, dat slechts de Heer Siegenbeek, beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, 1826, bl. 277, en volg., omtrent zijnen vader waarheid geschreven heeft.’ Het oordeel van den Kortrijkschen leeraar geeft een belangwekkenden kijk op de letterkundige stemming in | |
[pagina 277]
| |
ons toenmalig onderwijs. ‘H. Van Alphen heeft eene soort van Gedichten, vóór hem als nog onbekend, uitgevonden: sedert veertig jaren bleven zij nog een overtreffelijk voetspoor, en niettegenstaande de menigvuldige navolgingen der aanzienlijkste Schrijvers, geeft men nog bestendig eene regtmatige voorkeur aan zijne Gedichten, en daardoor toont hij het ware karakter der kinderen getroffen en geschilderd te hebben. De taal van Van Alphen is altoos klaar, zuiver, kiesch en door de fraaiste eenvoudigheid merkwaardig; zijn vloeijende stijl is nooit met epitheten overladen. Op een zediger aard, brengt hij somtijds weder in het geheugen de losse verzen van Anakreon’. Al te vleiend en gedwongen klinkt de toon waar de Regent zijne vereering verbreedt en schrijft: ‘Indien het waar zij, zoo als men voorgeeft, dat de letterkunde van een volk, het kenmerk zijner zeden is, dan heeft wis geen volk het huisselijk geluk, en de opvoeding der kinderen meer aanbevolen dan de Nederlanders. Na Van Alphen... hebben een ruim aantal Dichters en Dichteressen het niet beneden zich geacht hunne zangen aan de kindschheid toe te wijden: zoo als Wiselius, Nirstrasz, Immerzeel, Lulofs, Petronella Moens, Wilhelmina Bilderdijk, Francijntje de Boer, enz.; ik twijfel geenszins of men zou met de keuze hunner zedelijkste en schoonste Gedichten, eene zeer nuttige verzameling van kinderlijke letterkunde daarstellen’. Regent Voisin samen met zijn ambtgenoot Fr. Vanhaverbeke heeft bedoelde bloemlezing niet samengesteld. Wel heeft hij in 1827 bij den drukker Beyaert eene ‘Bloemlezing of Keus van schoone en zedekundige Nederduitsche en Fransche Dichtstukken geschikt voor de Jeugd’ uitgegeven. Zijne bedrijvigheid ging vanaf 1828 geheel over naar het gebied der Vlaamsche geschiedenis. A. Viaene. |
|