Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Over de Stevenisten.IK wil hier niet uiteendoen wat dat Stevenisten zijn, noch heel hunne geschiedenis vertellen, maar een keer entwat zeggen over hunne levenswijzeGa naar voetnoot(1). 'k Heb dat al van bij gezien en gehoord, toen ik onderwijzer was te Gits. Gits is de ‘Steveniste-prochie’. Vroeger, voor een dertigtal jaar, waren er daar een vijftal families met al t'hoope een twaalftal personen, nagenoeg allen van den boerenstiel en in 't algemeen welstellend. Nu wonen er nog vijf groote menschen waaronder twee echtgenooten met afstammelingen die ongetwijfeld de sekte zullen voortzetten. In Brabant zijn er ook nog eenige en hier en daar elders in West-Vlaanderen (Passchendale en Moorslede): een klein getal dus. Nu, dat is juist het sterkste bewijs van hun geloove: Velen zijn geroepen maar, maar weinigen uitverkoren, zeggen ze. Op godsdienstig gebied gelooven die menschen al wat wij gelooven. De ouders leeren dat zorgvuldig aan hun kinderen en printen hun van kindsgebeente een grooten afkeer in voor al dat alzoo niet is als 't hunne. Hun hardnekkigheid is zoo groot dat die dwaling zal moeten uitsterven met de personen; een bekeering is een uiterste zeldzaamheid, 'k Heb éénmaal een jonkheid weten overkomen en 't was dan nog uit een huisgezin dat door aangetrouwdheid Stevenist geworden was. Boeken die over hun dwaalleer handelen en hun toegezonden werden vlogen onopengedaan in 't vuur, en wie mag probeeren om van religie te spreken, is vriend-uit en alle betrekkingen zijn afgebroken. De Stevenisten vieren Zondagen en Hoogdagen, | |
[pagina 279]
| |
onderhouden al de vastendagen zonder dispensatie en ook onze afgestelde heiligdagen zijn voor hen nog geboden feestdagen: niet werken en bidden. Al die veranderingen en vergemakkelijkingen bij de Katholieken zijn immers uitvindsels van pastors en bisschop, die dat al doen zonder wete van den Paus, aan wien zij, Stevenisten, altijd even getrouw blijven. Pastors en bisschoppen aanzien ze als gebonden aan den Staat van wien ze betaald worden. Op de feestdagen hebben ze een voormiddag-en een namiddagdienst hun ‘messe en hun vespers’ zeggen de menschen. Anders zijn hun gebeden dezelfde als de onze; ook gebruiken ze gebedenboeken waarin ze langdurige getijden lezen. Morgen- en avondgebeden, gebeden vóór en na eten worden in groote godsvrucht gedaan. Knechten en meisens en arbeiders moeten dat meêdoen, als ze daar wonen, werken en eten. Streng worden deze op hun eigene plichten gewezen en zijn verplicht ze te vervullen. 'k Heb er gekend die om dat vele en lange bidden den dienst bij de Stevenisten verlieten. Als ze aan 't bidden zijn mag er binnenkomen die wil: ze worden een stoel aangewezen en kunnen daar zitten zwijgen en wachten totdat 't gedaan is. Voor doopen - hun kinderen worden geldig gedoopt - en begravingen komt er een bijzondere man: hun ‘paster’ zeggen nog eens de menschen. De overledenen worden in stoet naar 't kerkhof gebracht en overal waar ze voorbijgaan, trekken de menschen binnen en speuren de doening af van achter de gordijntjes. Dat was toch te Gits alzoo, waar men vreest door nieuwsgierigheid die menschen te misdoen en werk en klandizie te verliezen. Te Gits hadd en ze een afzonderlijk plaatsje op 't kerkhof. Op ieder graf staat er een kruis. Ik heb toch eenmaal zulk een begraving van dichtbij gezien en daar werd over den put gelezen en over de kiste en geknield en aarde gestrooid. Dat duurde niet veel langer dan van een Katholiek geloovige. 't Deed toch | |
[pagina 280]
| |
vreemde, alzoo zonder priester en ceremonie zoo stil en ingetogen. In hun gewoon leven gaan de Stevenisten met de andere menschen om, zonder dat ge kunt zien dat ze van een ander geloove zijn. Ze gebruiken werkmenschen van 't dorp, gaan te winkel en ten ambachte, verkeeren in d'herbergen en kermissen mee, en vernemen geern 't laatste nieuws van binnen en buiten 't land. Maar alles moet in recht en vertrouwen geschieden; bevinden ze dat een stielman b.v. hen door hoogen prijs of min goed werk bedrogen heeft, ze vragen de rekening, betalen en... komen nooit meer over de zulle. Daarvoor is 't dat de Stevenisten gezwicht worden. Hun kinderen kwamen naar de school, maar volgden geen godsdienstles. Nu hebben ze te Gits een der schoolmeesters gevraagd om huisonderricht te geven. Ze begrijpen toch dat het niet en staat voor een aangenomen school ontslaging van catechismusonderricht te verleenen. 'k Heb een jongen Stevenist geweten die met d'andere jongens altemets een keer in de parochiekerke ging en... hij ging daar geern: 't was daar toch zoo schoone; later heeft hij zich bekeerd. De Stevenisten zijn ook liefdadig; de arme menschen kunnen niet klagen. Alle jaren ging er - en gaat er misschien nog - een Broeder-Capucien bij de boeren op ronde. 't Was een keer een nieuwe Broeder die de streek afketste en, als hij aan d'hofstee van V... kwam, wilde Koogje - de gids - voorbijgaan. - 't Zijn Stevenisten hier, zei 't ventje; we zijn hier nog nooit binnen geweest; ge zoudt niets krijgen ook... Maar de Broeder, die in geen klein geruchte verschoot en misschien wel een beetje kurieus was, ging moedig binnen en Koogje volgde met een lang gat... Zoudt ge 't gelooven ze waren beleefd ontvangen, in de bestekamer geleid en als de Broeder zijn boodschap gedaan had aan de huisvrouwe, ging ze voort met de mande waarvan dat pas 't gat gedekt was met een komptje boter of drie. Na vijf minuten was de vrouwe | |
[pagina 281]
| |
daar weere met een opgevulde mande en leidde den verbaasden Broeder en 't verblufte Koogje naar de voordeure met de woorden: ‘Ter eere Gods en tot te naaste jaar!’... Dat wilt nu niet zeggen dat al de Stevenisten dat zouden doen, want ze kunnen 't daar wel gedaan hebben om te toogen dat ze al zoo goed en misschien wel beter zijn dan de anderen. De geestelijkheid van Gits, die daar nieuwe toekomt, doet altijd een bezoek bij de Stevenisten, maar 't blijft ook bij één... z'hebben hun goeste van den eersten keer. De groote vijand is immers de pastor, die, afgezonden van den bisschop, daar niet is met den wille van den Paus van Rome. Daar hebt ge een gedacht van de levenswijze der Stevenisten. Die nog beter en meer weet, kan hier ook zijn woordeken zetten. Is deze levenswijze, zoo stipt en zoo streng en met zulk een vaste meeninge en overtuiging, nu geheel zonder verdienste? Zal onze Lieve Heer zijn bermhertige oogen niet opendoen voor zooveel brave menschen, die brave leven en zeker brave sterven? 'k Heb te Gits nooit weten bidden voor den terugkeer van die verdwaalde schapen. Als er entwaar moet gelezen worden, 't zou toch wel daar moeten zijn? De lezers van dit artikeltje zullen wel besluiten met een stil Wees-Gegroetje, hé? B. De Langhe. |
|