Zoodra de christenen in de IVe eeuw, vrij hun godsdienst in het openbaar mochten belijden, hebben zij ook godsdienstige stoeten ingericht.
De processiën in de Roomsche Katholieke Kerk hebben tot doel de godsvrucht der geloovigen te vermeerderen, ofwel God voor ontvangene weldaden te danken, ofwel om van God eene bizondere hulp af te smeeken.
De processiën, die tot doel hebben de godsvrucht te vermeerderen, zijn soms liturgische, zooals deze van Lichtmis en Palmzondag; soms openbare belijdenissen van geloof, zooals de processie van het H. Sacrament, O.L. Vrouw op Half Oogst en de parochiale processie. Dankprocessiën gaan meestal gepaard met bedevaarten. Onder de derde soort hebben wij de Kruisprocessie en zulke die in bizondere omstandigheden gegaan worden, als de nood dwingt.
Bij de eerste soort wordt het Allerheiligste in den stoet gedragen; in de andere is het een relikwie van het H. Kruis, een kruisbeeld of een beeld van den beschermheilige.
De z.g. ‘Groote processie’, die tot doel heeft de godsvrucht te vermeerderen, is bij ons volk de bizonderste, met maagdenrei en zinnebeeldige groepen.
In de middeleeuwen was deze ‘processie-generael’ eene prachtige stoet, waaraan de verschillende ambachten en neringen, de gilden en andere broederschappen deel namen. Zij vergezelden het Allerheiligste met de beelden van hun beschermheilige en rond het H. Sacrament vormden de ‘toortsdragers’ een edelwacht. Toen duurde de processie soms gansch den dag; men hield stil aan de verschillende kerken der stad, waar een sermoen gepredikt werd (Biekorf IV, 101).
Allerhande gebruiken zijn bij de processie aan te teekenen.
Het voorkomen van zinnebeeldige groepen vindt zijn oorsprong in de middeleeuwsche mysteriespelen die, eerst binnen de kerk zelf, later op het plein uitgevoerd, zich uitbreidden tot de processie. Als kenschetsend voorbeeld geldt de Boetprocessie van