- 't Zijn patatten van de eerste smete = verland van elders.
- De zomervruchten dat staat snuchtens pieer (uitspr. als fr. pierre) maar tegen den negenen dat hangt al slap
Becelaere
L.D.W.
- Als 't woensdag is, de weke is gewipt (= overgewipt, gekeerd; van wippen = toeslaan, overslaan, voorgoed oversmijten en overlaten). Vgl. ‘is aan de wippe’ of ‘naar de wippe’ (De Bo).
Brugge.
- Ze trouwde der meê, was 't niet voor 't mannetje, 't was voor 't kannetje. (uit bate).
- Aan een pastoor die schooide voor zijn goewerken, zei een oude winkelierster: ‘Die een rape uittrekt, moet kunnen 't putje vullen! - d.i. ge moet dan eens komen wat koopen ook.
- Wind in den zuiden,
water voor de puiden.
Kotje: ruimte tusschen de beenen.
- Komt in mijn kotje, zegt de vader tegen zijn kind.
- De katte was gewend aan den hond, ze liep onder hem aldoor zijn kotje-van-voren en zijn kotje-van-achter, en hij liet ze gedoeu.
Becelaere.