Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGierig volk.(Vervolg van bl. 143) DAT koppel was vaneigen algauw gekend, wijd en breed op alle markten, in alle winkels. 't Was niet en nievers wel genoeg en overal te vele. - E'... 't en is maar ci, en 't en is maar là!... Wadde? zóó diere!... 'k en ga dat niet koopen!... Maar Madam toch, 't slaat overal af! Kan dat niet voor wat min zijn?... Altijd twee frank tnegentig betaald en je vraagt gij drie frank!!... Je moe' gij durven!... Drie frank! 't is al da'-je 't hoort!... E' neen 'k ga 't niet geven, dat 't voor mij ware... maar 't en is voor mij niet... En àl zulke arme redens dopten ze af, àl ‘arme kul’ waarvan men den waterbek zou krijgen. Als ze wat koch- | |
[pagina 207]
| |
ten, per ongelukke, 't was natuurlijk met duim-in-d'handGa naar voetnoot(1) en geloken beurze... overal op den plak. Nadien stonden ze kwansuis verwonderd dat ze overal ‘met hunder gat vol schulden zaten’... - O!... 'k heb ik dat betaald! Maar! Waar zijn jen hersens, Madam? e' maar weet je 't niet meer, dè? 'k ben 's anderendaags komen betalen, daar stonden zelfs drie menschen in den winkel: een vrouw en een kind... e' bah ja ge weet wel!... jen neuze gaf lijk een melkkoei en je moest niezen lijk een peerd!... Wel, wel, zulke goe' burgers lijk wijlder, de treffelijkste van Brugge... en goe' betaalders!!... Je ziet dat van hier dat we dat op onze conscientie zouden willen hebben! Daar 'n zijn voorzekers in stad geen menschen die juister zijn of wijnder. Neen, neen je mag gerust zijn, 't is ‘betaald-en-al’, we zijn effen en kwijtens. De winkels lieten hen één keer bedriegen, maar geen twee keeren... - Niet te doene, streden ze tegen, met kneekers lijk gijnder letten we dobbel goed op! We weten ommers ‘hoe luide da' je klinkt’!Ga naar voetnoot(2) Op de woensdagmarkt riepen de kramers maar helderop: - Ei!... Sophie!!... daaroveral van afblijven! dat 'n is voor ‘joen’Ga naar voetnoot(3) beurze niet, dat is voor ‘grooter zangerGa naar voetnoot(4) van volk’, je 'n kunt gij daar niet tegen, wroedzak da' je 't zijt! Ssst!... Afblijven, zeg ik! Je 'n zijt toch maar goed om alles overshoop te trekken en er toen van deure te trekken! Bon! Merci... je zij' bedankt,... ga' maar zeere voort, snikkerare! En lijk een slunsewijf, met een rost katje als in heur nekke gegroeid van 't danig lange dragen, en met schoe'n versleten op hunder tandvleesch, liep ze verjogen van kraam tot kraam; en met d'handen op heuren buik geplakt lijk de boerenmenschen, om niet genegen te zijn | |
[pagina 208]
| |
in den zak te schieten en geld te verteren. Zulk een jochel was dat! - Zwijg', sprak er een luide, en dat is pertank eene die van censen weet! dat is eene die ze t' hoope heeft, zulle! - Jaa z'! riep er een ander tegen, maar ge 'n zou 't niet zeggen, of is 't in de plooien van heur hemde misschien?
Daar bestaan zeven hoofdzonden in de wereld en Lange Loozerus, voor zijn part, was aangedaan door drie van die knapen: Gierigheid,... uit noodzakelijkheid des middels; Gulzigheid, maar dat verbood zijn zelven door de gierigheid; en Hooveerdigheid... voor wat z 'n broek betrof. - Zie, Sophie, zei hij 'en keer, nu dat wij op onze macht gekomen zijn en dat we de stad kunnen overkijken, 'k vinde, ik voor mij, dat ik van nu voort wel een keer zou mogen 'nen nieuwen broek koopen. De kleêren maken den man en die z' heeft doet z' aan. - Ja, antwoordde Sophie, en voor wiens z'n heiligen?.. Gaat ge nu al met 'en keer beginnen den ‘Sikaar’Ga naar voetnoot(1) uithangen, dè? Gaat ge waarlijk beginnen verlevenGa naar voetnoot(2) misschien? 'k peize... je zijt toen seffens verkocht! Hebt ge niet gezien dat de ‘cajoetsoes’ nog een keer 'en klets gekregen hebben?! - Maar... cajoetsoe, cajoetsoe, cajoetsoe! 'k En kan toch met die slunse op strate niet meer komen, dat is goed voor thuis! zoo een triestigaard van een broek! dat 'n is toch de naaide niet meer weerd! En maar één hebben, jandauweie, 'k moet in mijn bedde blijven als j'hem vermaakt! Is 't waar of niet? Als ik hem optrekke, ne' kijkt, de flenten blijven in m'n handen. Weet je wat dat de menschen mij vroegen gister' aan de ‘Prekersbrugge’?Ga naar voetnoot(3) 'k zat, met permissie, met m'n | |
[pagina 209]
| |
hemde door m'n broek... ‘E', Mijnheere, vroegen ze, waar is 't kerremesse, dè’?... En als ik aan ‘'t Bukstje’Ga naar voetnoot(1) kwamen: Ga'... Ga'... Ga' zeere naar huis, riepen de stratebrakkenGa naar voetnoot(2), ‘moeder bakt vischtjes’!... En 'k stond ik daar met m'n beschaamde kaken. Maar tut, tut, tut! 'k moet ik ‘molgrei’Ga naar voetnoot(3) een anderen hebben, we 'n kunnen daar toch niet blijven aan lappen, tappenGa naar voetnoot(4) en steegerenGa naar voetnoot(5); de menschen zouden waarachtig beginnen peizen dat we gierigaards zijn! - Kijkt 'en keer Zaterdag op de markt, ei? ‘achter een goe' stoffetje’, g' hebt dat nu voor een leelijkkijkens, gauw'!... ga maar 'en keer, ge zult dat wel krijgen voor e' prijzetje... ‘'t is crissis’. - Ja, ja, met krijgen 'n zij'-je niet, 't is bucht dat ze geven, goe' goed wordt verkocht, knees Sophie, en 't is al gemakkelijk om zeggen;... al verloren, 'k en ga niet geren naar de markt, tusschen al dat gemeen goedje van volk; dat is altijd ‘op jen affronten uit’. Verleden weke nog... 'k zei en 'k zei en 'k zei en je moet niet gelooven dat 'k me niet 'n weerde!... Maar!... Met menschen die g'heel en gansch ‘rauw zijn’ je stuikt overal tegen, en als je g'heel vol blauwen plekken staat, ze laten je toen vijveren.Ga naar voetnoot(6) - Jamaar neen, als je zou koopen, en voor 'en keer... seffens betalen, Sophie; wat peis'-je? - Och! met jen broek alsan! ligt dat nu zoodanig in 't vier? De markt! de markt! de markt! ‘'k hên den rook van d' helle daarvan’Ga naar voetnoot(7). En Sophie trok op: slecht gezind en tegen heur herte... maar ze kwam algelijk terug met zes en dertig lapjes om te kiezen, van alle weefsel en kleur. Op ieder snippertje was er een waaiertje met den name | |
[pagina 210]
| |
gevest: zéphyr fin supérieur (lijk voor een pyjama); schoone beste poepeline (maar dat is zeker om hemden te maken?); broché Jacquard voor bedspreien, (neen dat zou niet gaan voor een broek, peis ik); crêpe flammé lourd de laine, shanting en charmelaine in noirnègre, nuit, grenat, marine en cellular blanc! De ‘schoonste stoffetjes’ waren in ‘muizekouleur of in schaliegrijsd’, maar niets schooner algelijk dan in ‘couleur-de-fesse-de-nymphe-émue’! Dat was... Ooo!!... Maar zegt dat Sophie wat mogen hooren had van al die wijfs! wel, wel, wel! ze kwam binnen g'heel verborsteld: - Hurkt e' keer hier 't neemt uit, 't neemt uit! mijn ooren tuiten!... zuchtte ze, en nooit meer, zulle!... Drie weken lang hebben ze liggen kiezen en kiezen en herkiezen eer ze beslist waren; en om toch zéker te zijn van niet bedrogen te zijn, moest Seppen toch nog 'en keer op z'n eentje naar 't zelfste kraam de zelfste stoffe kiezen en... den prijs bedingen. Maar, niet-te-doene, 't was geen bie'n aan en 't was juiste... en den broek wierd gemaakt. Seivus blonk van weelde, z'n nekke keek lijk uit een blompot van preuschheid, voor één keer dat hij in den onkost kwam! Met een ‘brokke van een hamer’ liep hij 't huis rond om al de nageltjes van de stoelen in te kloppen. Aan tafel zat hij lijk een standbeeld, op de vorenste rande van de zate om 't gat van z'n schoonen broek niet te verslijten! Eilaas!... 't en duurde maar een ‘bakkersjaar’...Ga naar voetnoot(1) M' hoort soms spreken van stoffegoed, gelijk katoen of wolle, dat krimpt; maar dat was hier nu een broekske in peau d'ange van die soorte simili-laine-de-toile-de-soie-de-mousse die... uitrok; en die broek... groeide dat je 't zag, iederen dag een dweersvinger langer. - Jamaar, je trekt er aan!! tierde Sophie. - Ba' 'k en doe, brieschte Sef zenuwachtig, maar 't is een ‘akkordijon’! | |
[pagina 211]
| |
En dat stom dingen langde zoodanig uit en wierd me zoo nauwe dat 't spande rond z'n billen lijk een zwembroek. Hij stond met een nijpnaad van 'k weet niet hoe groot... tegen 't groeien! een zoom vanonder wel van twee vuisten, bah ja! wel twee vuisten hooge!!... 't Schamelste van al was nog dat er z'n vel kwam doorkijken en d'haartjes van z'n billen!!... 't was lijk een ‘bries-biezetje’Ga naar voetnoot(1) geworden... g'heel dat broeksken. - Sophie! knees Józef met de tranen in z'n oogen, z'hebben ons zien komen, éi? met al ons schoon geld! we zijn er aan verbut! Gelucht!... en leelijk... Wat een ‘deerlijkaat’Ga naar voetnoot(2) goed is dat, 't kost evenveel als schoon goed en 't en deugt niet. Maar Seppen rechtte hem lijk een troepe, en met den vuist in de lucht: - Maar, potverblomme, 't zal nog eeuwiggods-lange duren eer dat 'k ik nog een anderen broek koope! En Seppen zette hem weer neder: Nù... hebben we mostaard geëten!... Te late beklaagd... 't is nu zoo lang of dat 't kort is. - Neen, bulderde Sophie, je mist... 't is nu zoo kort of dat te lang is. G'hadt beter in jen broek gedaan... met uit te wasschen 't was effen! Maar dat 's joen schuld, je moest gij en keer ‘par force’ een broek hebben en seffens!!... en 't moest en 't moest en 't en kost niet zeere genoeg! Enwel-wel-wel was dat 'en dingen! en... daar zie!!... Geloof'-je nù da' je nog vele moet leeren? Geld winnen 'n is nieten, maar geld houden, geld bestieren!... ‘da' 's een ander paar mouwen!’ Geld! zegt Paulus, geld!!... geld!!... 'k heb het vergeten... maar hij heeft toch óók 'en keer van geld gesproken, 'k weet het! ('t Vervolgt) K. De Wolf. |
|