Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBedevaart naar Bottelare.Sedert tweehonderd jaar gaat er telken Sinksendage volk van Deerlijk en ommelands op bedevaart naar de H. Moed er Anna van Bottelare bij Gent. Het tweede eeuwfeest is nu op plechtige wijze gevierd geweest. 't Was een processie van boven de duizend bedegangers die van de statie van Moortzeele naar Bottelare optrok en, benevens de kist met de jaarlijksche groote offerkeerse, een kostelijken kandelaar als jubelgeschenk naar het heiligdom meedroeg. De vereering der H. Moeder Anna te Bottelare bestond reeds in de 16e eeuw, maar 't is vooral in den loop der 17e eeuw dat zij verre in 't ronde bekend werd. Toen is de oude Sint Maartenskapel als nieuwe Sint Annakerk herbouwd geweest.Ga naar voetnoot(1) Hoe ontstond die Deerlijksche bedevaart naar Bottelare? Over den oorsprong zijn geene geschreven bron- | |
[pagina 155]
| |
nen voorhanden. De nog levende overlevering is heel eenvoudig: in 't jaar 1732 was er een besmettelijke ziekte en groote sterfte te Deerlijk; vrome dorpelingen hebben beloofd jaarlijks naar St. Anna te gaan dienen tegen een schielijken dood van menschen en dierenGa naar voetnoot(1). Vroeger was de overlevering uitvoeriger. 't Daghet in den Oosten had in 1890 (VI, bl. 134) het volgende vernomen. ‘De beêvaarders gaan (ter eere van een zekeren heiligen) in groot getal en fel godvruchtig achter eene kist die eene zerk zonder deksel gelijkt. In die kist ligt er eene lange en schoone kaars. Er wordt verhaald dat het te Deerlijk zes weken lang, dag en nacht, duister is geweest, dat het ophouden van dien droeven donkeren aan de voorspraak van dien zekeren heiligen te danken valt, en dat, indien die beêgang niet plaats heeft, die duisternís herbegint.’ Volk en Taal, het maandschrift der Zantersgilde van Zuid-Vlaanderen, ging op inlichtingen uit. Felix Loquet, koster van Deerlijk, schreef het volgende (in den 3. jaarg. 1890, blz. 96): ‘De bedevaart naar Bottelare zou begonnen hebben over 158 jaar. Volgens eene overlevering was er alhier eene groote ziekte. Drij maaiers, bezig met maaien in de Gavers (groote meerschen) hoorden, toen het nog maar negen ure in den voormiddag was, reeds de derde eindeklok (klok die over dood luidt, een overlijd en aankondigt) luiden, en zij beloofden naar Bottelare in bedevaart te gaan. Sedert is deze belofte alle jaren gehouden geworden, uitgenomen een jaar van ziekte en duren tijd, dat de menschen langs de straten bijna stierven van ellende; - doch deze nalatigheid heeft geen kwaad gevolg gehad. De duur dezer godvruchtigheid is echter niet bepaald geweest.’ De koster voegt er nog deze aanteekeningen bij. ‘Dit jaar (1890), bij uitzondering aan alle voorgaande jaren wanneer de bedevaart te voete gedaan wierd, | |
[pagina 156]
| |
zijn zij nu ten getale van zeven en tachentig met het spoor gereden en wedergekeerd. Een der bedevaarders heeft mij gezegd dat, alhoewel er geene bijzondere dingen gebeurd zijn, hij zelf in tijd van ziekte op eene bijzondere manier is geholpen geworden. Andere bedevaarders beweren dezelfde ondervinding gedaan te hebben. Er bestaan geene bijzondere oorkonden nopens de instelling, enz. alles is bij overlevering gedaan en gekend.’ Welke nu ook de geschiedkundige weerde dezer overleveringen weze, toch zijn ze op hun eigen belangwekkend als uiting van den volksgeest, die een treffende voorstelling begeert en ze zelf verziert als de geschiedenis hem niet voldoet. E.N. |
|