Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Sint Hubrechts Kapelle
| |
[pagina 145]
| |
vervallen casteel van alsdan was toebehoorende aen de selve familie van Veranneman die men van houde tyden altydt naemde Heere ten Seven Torren), heeft de voorseide Vrouw Marie, naer dat zy vermaekt was van hare quetshure ter stondt gheordoneert dat men soude ghebeden doen hebben aen het miraculeus beeldt van de h. Dryvuldigheydt int huys Richebourg.’Ga naar voetnoot(1) Nadere bijzonderheden verschaft ons eene koperets van 't jaar 1692 door Duclos in Rond den Heerd beschrevenGa naar voetnoot(2). De vierkante prent verbeeldt Sint Hubrecht die ‘in bisschoppelijk gewaad, staat te zegenen met zijne rechtere hand. Aan zijn slinkere zijde knielt Sint Hubrecht, in jager gekleed voor den hert met het kruise tusschen zijn hoorns; aan zijne rechtere zijde, een man geknield voor een priester, die den witten overslop met breede mouwen aan heeft en een borstkruis draagt; langs denzelfden kant, ook nog een dulle stier, dien drie mannen toebrengen. Nevens 's heiligen rechtere zijde gaat een krinkelende weg op in een landschap. Langs den weg staan gebouwen, waarboven hunne namen geschreven. Zoo ziet men, alsan aan de rechtere hand van den heiligen, rechts den weg: de clippe; slinks: Kerremelck-Huys en verder Santweghe. Aan de slinkere hand van den staanden Sint Hubrecht, eerst een molen, zonder naam, en hooger St. Huberechts Cappelle, aan den rechterkant van den weg. Die strate komt uit tenden en boven de prente, aan een kerke met torre, waarboven Meetkerke te lezen staat.’ De plaat is geteekend en gesneden door R. Whitehand. Onderaan, in twee vakken, staan de volgende | |
[pagina 146]
| |
verzen van P. Willaeijs, pastor van Sint Pieters op den Dijk ten jare 1692: Sijt ghij ghebeten van een Hondt,
of van een dulle beest ghewondt:
compt tot St. Huberecht terstondt,
aanroept hem uijt U herte grondt,
sijn lof vercondight met de mondt,
hast sult gij worden heel ghesondt.
Brenght sulcke beesten bij den bandt,
den priester segense metter handt,
en met Hubertus tromp hun brandt:
hij wort gheviert in Vlaenderlandt,
S. Pieters op de Brughsche candt
heeft sijn Cappelle haren standt.
Doet jonstich uwe charitaet
tot sijn cappellekens cieraet:
St. Huberecht sal metter daet
(wiens schilderije hier voor U staet,
waer ghij wandelt ofte gaet)
bevrijden U voor alle quaet.
In sijn Broederschap U stelt,
en t'sijnder Eer U ghilde-ghelt
jaerelicx hier overtelt:
en soo U eenigh sieckte quelt,
Quitantie hem voor Ooghen stelt,
welck dit beeldeken vermelt.
Kapelleke, bedevaart en broederschap zijn sedert lang verdwenen en vergeten. Sporen van die vroegere vereering zijn alleen nog: een beeld van Sint Hubrecht in de parochiekerk van Sint Pieters en een maandelijksche omhaling, volgens een onheuglijke overlevering, te zijner eer aldaar gehouden. Door het ijverig toedoen van den Eerw. Heer Pastor van Sint Pieters is er nu een nieuwe kunstvolle kapel gebouwd waar de vroegere Sint Huberecht Cappelle moet gestaan hebben. Den laatsten zondag van Mei is er bedevaart naar O.L. Vrouw van Vrede, wier beeld in de nieuwe kapel troont; den laatsten zondag van October (dit jaar den 30) gaat de bedevaart naar Sint Hubrecht, wiens bekeering kunstig in de bidplaats uitgebeiteld is. Voorzeker zal het volk van Brugge en van 't Noorden die smaakvolle | |
[pagina 147]
| |
herstelling toejuichen en die aloude vereering met vroomheid weerom medeleven. Het volgende lied van dichter Jos. Vanden Berghe zal door de bedevaarders gezongen worden: Sint Hubrechts lied.
I Sint Hubrecht, die in hoorngetoet,
in rennend ros en blaffend' honden,
in boog en pijl, in feest en stoet,
uw' jonge vreugden hebt gevonden;
zoo menig mensch, zoovelen ja,
beminnen ook 't onstuimig leven
en jagen 't wild der zonde na,
in volle vaart, langs donkre dreven.
Weêrhoud ze van het aardsch gedruisch,
weêrhoud ze van de wilde tochten
en plant in 't hert hun, 't glanzend kruis
dat ééns uw' oogen groeten mochten!
II
Gemikt reeds stond uw' hand en schicht
naar 't blanke rendier met de hoornen,
toen op zijn kop het stralend licht
van 't kruis verscheen te midden doornen.
Ge sprongt, getroffen, op den grond
en knieldet diep, door 't kruis verslagen,
met 't sterke boetwoord in den mond:
Geen dieren meer... 'k zal zielen jagen!
Het kruis doe ons ook aan de jacht
van al wat zonde is vroom verzaken
en helpe ons gansch een zielenvracht
tot jachtbuit voor den Heere maken!
III
Tot U, Sint Hubrecht, ging 't geslacht,
het oude, vroom ter veldkapelle;
gedoog dat 't nieuwe in nieuwe pracht
op d'ouden grond uw dienst herstelle.
| |
[pagina 148]
| |
Zoo wordt ons dorp met U weer rijk
en krijgen allen die het wenschen,
te Sinte Pieters op den Dijk,
Sint Hubrechtsbrood voor vee en menschen,
Sint Hubrecht, zegen onzen stam
en maak dat 't volk, op vruchtbar' erve,
met 't kruis, dat reddend tot U kwam,
in deugden lev', in vrede sterve!
|
|