Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBruegel en de keikoppen.‘Infinitus est numerus stultorum’... En inderdaad, ook het volksgeloof heeft aan heel wat stedelingen den bijnaam van zotten gegeven. Van oudsher werden de inwoners van Brugge, Mechelen, Eecloo, Poperinghe, Maldeghem en Ronse met dien spotnaam vereerd. En, wat niet te verwonderen valt, ook ‘vieze Bruegel’ of Pieter Bruegel de oudere, die zoozeer met de volksgebruiken was ingenomen, heeft de keikoppen of zottekoppen gekonterfeit. | |
[pagina 135]
| |
Zooals blijkt uit Biekorf (1931, bl. 325), geloofde het volk, dat degenen, die in hun bovenkamer geraakt waren, een kei in het hoofd hadden. Men meende dat de knobbels, die op den schedel of het voorhoofd te voorschijn kwamen, keien inhielden, waardoor de werking van de hersens belemmerd werd. Daarom lieten die dwaze stumperds zich ‘snijden van den kei’. Een schilderij van Bruegel, waarvan hierboven gewag gemaakt werd, ken ik niet; maar er bestaan twee prenten van Bruegel, waarop het eigenaardig gebruik van het snijden van den kei wordt voorgesteldGa naar voetnoot(1). De bewoners van Ronse zijn gekend als ‘Ronsche zotten’, omdat in hun stad de relikwiën van S. Hermes, patroon tegen de krankzinnigheid, worden vereerdGa naar voetnoot(2). Daarom heet een eerste prent van Bruegel: ‘De deken van Ronse’. Slechts twee afdrukken zijn bewaard gebleven: de eene maakt deel uit van de verzameling Thysiana te Leiden, de andere berustte vroeger in het Rijksmuseum te Amsterdam en behoort thans tot de bibliotheek van de hoogeschool van Leiden. Onder laatst vernoemden afdruk staat met de hand geschreven: ‘Den deken van Ronse in Vlaenderen’, bijschrift, dat dus niet in de plaat gesneden werd. De deken van Ronse en twee andere bevoegde heelmeesters gaan hardhandig te werk. Drie patiënten, aan hun leunstoel gebonden, zitten onder het mes of de nijptang. Ze huilen of grijnzen van de pijn. Vooraan op een stoeltje zonder leuning ligt de hamer en ander snij- of kerfalaam. Te midden van de kamer zit een keikop, het hoofd omwonden, die meewarig naar zijn huilenden lotgenoot nederziet en gedwee zijn beurt afwacht. Op den rug van zijn leunstoel zit een uil te droomen. Naast den eersten patiënt links is een oubollig wijf in een soort van wisschen bed neergehurkt, wijl ze met een blaasbalg het vuur in een hek- | |
[pagina 136]
| |
senketel aanwakkert. Ondertusschen hebben de drie heelmeesters het zeer druk: want de eene na de andere komen de zotten binnen, grimbekkend of schreeuwend als bezetenen; een man is de kamer binnengeloopen, buiten adem van den zwaren last, dien hij te dragen had: want op zijn rug zit een zwaarlijvige gek, met een hevigen knobbel op het voorhoofd. De wanden van de ruime zaal zijn behangen met allerlei ijselijk gerief: een mes, een schaar, een borstel, een verbandlinnen, en links naast de deur hangt een zwaar bezegeld perkament met de handteekening: brvegel inven 1557. De opene deur geeft een uitkijk op een zeelandschap. Op den achtergrond bemerkt men een gordijn, waaraan een ‘rolleken’ is vastgehecht. Daarop kan men lezen: t'huis va eri (= naerheyt?). Achter het gordijn, dat de ‘operatiezaal’ van het ‘scheikundig laboratorium’ afscheidt, staan een distileerketel en, op schraagbanken, eenige bokalen. Rechts boven het smokend vuur van den haard hangt een ketel aan een haalketting. Tal van andere bijzonderheden doen de geheimzinnigheid van het ruw heksenbedrijf, door den deken van Ronse uitgeoefend, uitkomen. Op de tweede prent, waarvan vijf staten gekend zijn, wordt ‘De heks van Malleghem’ voorgesteld. Ook de inwoners van Maldeghem hadden, om de woordspeling op mal, gek, den bijnaam van zotten gekregen. Op den tweeden staat van de prent vindt men het monogram van P. Van der Heyden, de handteekening: P. brueghel inventor, en het bijschrift, tot de ets behoorend: ‘H. Cock excud. cum privilegio 1559’. Onderaan leest men de volgende verzen: Ghy lieden van Malleghem wilt nu wel syn gesint
Ick Vrou Hexe wil hier oock wel worden bemint
Om u te genesen ben ick gecomen hier
Tuwen dienste met myn onder meesterssen fier
Compt vry den meesten met den minsten sonder verbeyen
Hebdy de wesp int hooft, oft loteren van de keyen.
Er is een groote toeloop van volk, mannen en | |
[pagina 137]
| |
vrouwen met drollige en vieze tronies. Ze zetten groote oogen op of schreeuwen het uit, in opgetogen bewondering: want in hun midden staat de heks als een wonderheelmeesteres: met een triomfantelijk gebaar toont ze aan het rapalje een grooten ronden kei, dien ze pas uit het hoofd van een der gasten heeft gesneden. Ze heeft een nieuwen klant met een keiknobbel in haren vuist gekregen en een helper komt met een lantaarn de heelkundige bewerking belichten. Naast haar vóór een bank zit een man, op een leunstoel gebonden: een diender giet een kruik water uit over zijn hoofd. Verder ziet men een venter op een verhoog: hij draagt een viool op den rug en houdt een pateel met een hoop apothekersflesschen in de hand. Hij, die met allerlei zalven en kruiden tegen de keiplaag rondreisde, moet nu zijn matten oprollen, sinds de heelende tooverheks is verschenen. Het volk, waarvan enkelen een eigenaardig hoofddeksel met een vooruitspringende klep dragen - een zotskap wellicht - stoeit rond den toonbank van den marskramer: een tafelblad, dat door tonnen geschraagd wordt, en waarop nog enkele bokalen te koop staan uitgesteld. Op den voorgrond rechts, in de opengebroken schaal van een reusachtig ei, ligt een man, die zich door een helper der tooverheks van den kei laat snijden: in groot getal reuzelen de keitjes langs een andere opening van het ei op den grond. Op den achtergrond links staat een molen: een man stapt met een zak meel op het hoofd op een vlonder, die over een watergracht ligtGa naar voetnoot(1). In de verte vaart een zeilschip op het meer. En boven in den linkerhoek hebben twee toeschouwers de sluitplank van een venster opgehaald en van uit hun huis zien ze toe naar het wonder bedrijf van de heks van Maldeghem. Tusschen al die wanstaltige menschen in, ziet men | |
[pagina 138]
| |
een uil, een spookvogel met een langen snavel, heksenketels, allerlei ongewone bijzaken, waarin de drollige geest van Hieronymus Bosch doorschemert. In beide prenten met de keikoppen, nog meer in vele andere werken van Bruegel, ligt een schat verborgen van volkskunde, lekkere honing, waarvan al de biën van den ‘Korf’, zoo oude als jonge, zouden... likkebaarden. J.D. |
|