Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 4] | |
Grieksche vluchtelingen in VlaanderenDE inneming van Byzantium door de Turken (1453) joeg een heelen vloed Grieken het Westen in. Vele handelaars en geleerden vonden een nieuw bestaan in de bloeiende Italiaansche steden en behielden aldus, van op klassieken grond, een bemoedigend uitzicht op de Oude Wereldzee. Sommigen verkozen den weg naar de nieuwe wereldzee van het Noorden: in die nijvere streken konden zij verwachten dat hunne handelswetenschap en geleerdheid tot hun recht zouden komen. Of waren de Grieken, die we in onze streken aantreffen, misschien lieden minder belust op een bestendigen levensstand dan wel op het leiden van een voorloopig vluchtelingenleven, terend op de liefdadigheid der ontroerde Westerlingen? Dit is reeds van te voren waarschijnlijk, te meer omdat er in onze gewesten geene Grieksche consulaten bestonden en omdat een vreemdeling, buiten het raam van onze toenmalige maatschappelijke inrichting, moeilijk een bedrijf kon aanvatten. | |
[pagina 98]
| |
Vóór den val van Constantinopel waaide er bij tijden een vluchteling uit het Oosten naar onze streken over. In 1426 hielpen de Brugsche wetheeren ‘den grave van ValacienGa naar voetnoot(1) uut Grieken, mids dat hi verdreven was uut zinen lande bi den Sarazinen.’ In de volgende jaren 1440-1450 komen te Brugge om hulp aankloppen ‘eenen grieken priestre, een aerm priester van Indyen’ terwijl de gemeente ook tusschenkomt ‘omme te helpen begraven eenen priester uut Armenien, die hier staerf.’ Na den val der Byzantijnsche hoofdstad zijn er voortdurend ‘Grieken van Constantinoble’ die de liefdadigheid van de Brugsche gemeente komen inroepen. De gemeenterekeningen vermelden, vanaf 1454, regelmatig aalmoezen uitgereikt aan ‘eenen ruddere van Constantinoble, een edelen man van C., eenen broeder van C.’ Deze lieden vertoonden gewoonlijk ‘brieven van recommandacien van onzen gheduchten heere [den hertog van Bourgondië].’ Bij gebrek aan zulke hooge aanbeveling, wisten de zwervende vluchtelingen ook andere titels te doen gelden om eene milde aalmoes los te krijgen: ‘Item eenen grooten heere van Constantinoble van skeysers bloede (1460). Ghegheven eenen notablen ruddre van C. broedre van den keysere (1461).’ In de latere jaren blijft de stoet van bedelende Grieken aanhouden: in 1467 verschijnen ‘een scamel ruddere van C., drie edele uut Grieken, een ruddere van Rodes, nog een ruddere van C.’; in 1468 ‘twee edele mannen van C.’; in 1469 ‘eenen aermen edelen man rudder verdreven van Constantinoble’; in 1470 ‘eenen edelen man van C. sgraeven zuene van Trapezonde’ en nog 't volgende jaar komt een arme edelman ‘van Trapesonde in Griecland’ terwijl ook een aalmoes geschonken wordt aan ‘Cursanis ende Theoderi Sinas van Constantinoble’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 99]
| |
In Juni 1461 werd er op het schepenhuis te Brugge een groote ‘maeltyt ghegheven... den vrienden ambassadeurs uut Griecland’Ga naar voetnoot(1); met welke zending deze nog anders genoemde ‘ambassadeurs van Oryenten’ hier gekomen zijn, zou wel verdienen nader onderzocht te worden. De schepenen van het Brugsche Vrije werden ook door Grieken aangesproken: in 1463 helpen zij twee ridders van Constantinopel, genaamd Demetrius en LeontrinGa naar voetnoot(2). Te Veurne verkrijgt een ridder, met zijn gevolg van Constantinopel gekomen, in 1462 een aalmoes ‘te hulpe van sijnen rantsoene’Ga naar voetnoot(3). Ook Oudenburg werd niet voorbij gegaan. In de gemeenterekeningen aldaar lezen we: ‘Item ghegheven eenen Míchael Dromocatis Chrysalneas ende zynen medepleghers commende van Constantinopolen, soot scheen, in aelmoessenen ten scrivene van minen heere den grave van Charolois (1454). Item ghegheven in aelmoesenen eenen ruddere van Constantinoblen met sinen gheselscepe, ten scrivene van onsen gheduchten heere ende prinche... (1456). Item ghegheven in hoofsceden den broeder vanden arsbisscop van Constantinople (1461). Item ghegheven in hoofscheden eenen persoon ghenaemt Antheunis Schar, gheboren van Orienten...; in aelmoesenen eenen Albertus Atry, rudder uuten lande van Cypers (1462)’Ga naar voetnoot(4). Te Middelburg in Zeeland kwamen in 1459 | |
[pagina 100]
| |
‘een deel Griecken van Constantinopele, met brieven van recomandatie van myn Genadich Heere’ en kregen een hulpgeld van de schepenenGa naar voetnoot(1). De gemeenterekeningen van Kortrijk getuigen dat de Grieksche vluchtelingen ook daarheen den weg gevonden hadden: ‘Ghegheven drien armen lieden van Constantinobelen,... drie griecsche heeren die van C. quamen,... eenen anderen heere van C. (1454, f. 28 v.-29). Ghegheven tween edelen mannen van Constantinoblen die ghevanghen hadden ghezyn vanden Turcken;... Janne Alexe, edelman van C. (1455, f. 28 r. en v.). Ghegheven Jan Tours van C. in aelmossenen; Bazelis Dueray, riddere van C.; her Willem Liel, priestre van C. (1456, f. 32 v.). Ghegheven tween aermen lieden die quamen van Constantinnoble (1461 f. 26 v. en nogmaals f. 27 v.).’ Dergelijke posten staan verder nog in de rekeningen over 1462, 1466 en 1468Ga naar voetnoot(2). Uit het aangehaalde blijkt alleszins dat talrijke vluchtelingen geteerd hebben op de ontroering in onze gewesten veroorzaakt door den val der Grieksche hoofdstad. Die gebeurtenis bleef langen tijd het onderwerp van den dag, daar zij het Turksche gevaar ook voor het christene Westen een werkelijkheid liet worden. Nog in 1513 komt een Grieksch edelman ‘die hem zeide vanden geslachte vanden keysers van Constantinoble’ bij de Kortrijksche wetheeren om bijstand vragen: hij beweert het losgeld in te zamelen om voor hem en zijn prinselijke familieGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 101]
| |
Zijn al die bedelaars echte Grieksche vluchtelingen geweest? De schepenklerk van Oudenburg schijnt er reeds aan getwijfeld te hebben, toen hij na dien boertig klinkenden Griek ‘commende van Constantinopolen’ bijvoegde ‘soot scheen’. Voorzeker zullen sommige gelukzoekers en eeuwige ‘vagante’ schooiers er bij geweest zijn, om de liefdadige beweegreden van de gevallen Keizerstad behendig uit te buiten. Ons zwaarste vermoeden valt hier aanstonds op de GiptenGa naar voetnoot(1). Sommige graven en hertogen van klein of groot Egypte, aanvoerders der talrijke toenmaals hier rondzwervende Giptenbenden, zullen voorzeker de kans niet verkeken hebben om, voor een verandering, als ‘ruddere van Constantinoble’ op te treden, zooveel te meer dat zij somtijds met den naam van ‘Grieken’ aangewezen werden. A. Viaene. |
|