Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Uitsprake.WAT bovenal het Wvl. kenmerkt is de uitsprake van de klanken ij, ui en ou. Deze worden zuiver uitgesproken en zijn almendalle geen tweeklank: ij als i in fr. mirage, ui als u in fr. rue, ou als ou in fr. cou. En die uitsprake geldt en blijft dezelfde over heel het Wvl. taalgebied, waar andere klanken soms nogal verschillend uitgesproken worden. Deze drie klanken ongemengd zijnde en scherp afstekende tegen alle andere, zijn uiterst wel geschikt om onveranderd uitgesproken te blijven. Waar Oostvlamingen en Brabanders hun ij op alle mogelijke wijzen verzwaren, verscherpen of mengelen, en gaan van a, langs ei, naar aai, blijft de Westvlaamsche ij zuiver en ongemengd. 't Zelfde voor ui en ou. Toen Westvlaanderen, tijdens de Middeleeuwen, in zijn vollen luister stond, gaf het den toon aan de geheele Dietsche taalgemeenschap, en naar Maerlant's voorbeeld, schreven de meeste geleerden op zijn Westvlaamsch en 't is waarschijnlijk dat de uitsprake ook fel Westvlaamsch getint was. Dit klonk lief en voornaam, en gelijk in Noord en Zuid, in Oost en West. Het wierd ook overal verstaan, gelijk ze nu ook overal het Vlaamsch van ‘bachten de kupe’ verstaan, en gelijk wij Westvlamingen ook de Hollandsche uitsprake verstaan. Des te meer, daar het volk in veel gewesten, ja en tot in 't hertje van Holland, gelijkaardige klanken gebruikte en nog gebruikt. Men raadplege o.m. Van Meurs' ‘Kriekende Kriekske’ in Betuwschen tongval geschreven, waarin het krioelt van klanken als onze Westvlaamsche. Nu is het Noord-Holland dat de wet geeft. Al is het Nederlandsch er niet te schooner door geworden, | |
[pagina 80]
| |
toch is het een voldongen feit, en wij Westvlamingen moeten ons wel geven. Ten tijde van De Bo, Gezelle en Rodenbach mochten we hopen dat de Wvl. uitsprake wederom bestaansrecht zou krijgen, ja, wie weet, meer als voorheen zou bovenkraaien, maar een krachtige tegenwerkinge, ook van Westvlaamschen kant, verijdelde de pogingen van die voormannen en deed dien schoonen droom verzwinden. De Westvlaamsche uitsprake wordt enkel nog geduld als liefhebberije. Als wij, met de ‘Zingende Meisjes’ buiten Westvlaanderen, zelfs in Holland, verzen van Gezelle of liedjes van Karel de Gheldere in Wvl. tongval voordragen of zingen, en dat wij vragen: ‘Verstaat gij ons?’ - ‘Zeker, ja - gaat het, - en 't klinkt zeer mooi!’. Gezelle is eigenlijk onze groote, onze laatste Westvlaamsche voorvechter geweest. Hij sprak immer de zuivere ij-ou-ui-tale, en eischte, zoover zijn gezag strekte, dat men zijn verzen ook alzoo zou uitgalmen: ‘Vridag, en niet Vreidag, met hetgene daaraan kleeft’ (Zie Biekorf 1930, blz. 292). Zijn wil eerbiedigende zingen wij telkens: Ze zwi-gen, ze zwi-gen
van elkendeens gebreken,
en horken, volgens oud gebruuk
als groote menschen spreken.
En declameeren wij: o 't Ruuschen van het ranke riet...
o Schri-verkes, schri-verkes, zegt mi dan...
in zuiver Westvlaamsch, en 't en lijdt geen opsprake, integendeel!
***
Er ware nog wel 't een en 't ander te zeggen over andere klanken die de officieelen ons willen opdringen, bv. over de lange en korte a. De korte a maken ze zwaar, en de lange a licht en verkept. Maar spreken ze ongeveer uit als het Fransch mère, en dag met een naar o gaande zware a. Is dat niet glad verkeerd? | |
[pagina 81]
| |
Niet alleen in 't grootste deel van Westvlaanderen, maar ook in Oostvlaanderen, in Brabant, in veel streken van Holland spreekt het volk juist andersom: maar bijna als moar en dag met een korte lichte a. Het moet ook gezeid dat, in veel gevallen, de Holland-naäpende Vlamingen de zaak overdrijven en de lange a verkepter uitspreken als de Hollanders zelf. Daarom 'n is het niet noodig dat wij, Vlamingen, ons tonge geweld aandoen. Een licht verschil wordt gedoogd en zelfs door de Hollanders gewenscht. Wat ons zuiver Westvlaamsch betreft, wij 'n mogen het niet verloochenen, noch ons er over schamen. Westvlaamsch, zuiver gesproken, is geen straattale, maar wel een beschaafde sprake, die op oerouden bloei mag bogen en die nu nog, dank aan Gezelle, burgerrecht verdient. Men doet verkeerd met uit onze scholen de Westvlaamsche uitsprake te bannen, ja tot uit de laagste klassen toe. Liet men de kinderen de drie zuivere ij-ou-ui klanken gebruiken (b.v. mij, oud, uit), dan zouden de woorden hun veel beter bekend voorkomen. In de hoogste klassen ware het nog tijd genoeg om oefeningen te geven in de zoogezeide algemeene uitsprake. Langs Holland om begint men nu het te zware hij = gei, te vervangen door ie, wat gansch overeenkomt met ons vl. hij = i. Zoo wordt zegt hij uitgesproken: zegt ie; alzoo spreekt en schrijft men, telkens het voornaamwoord op het werkwoord of voegwoord volgt. Ja, in omgangstrant begint men overal hij te vervangen door ie, m.a.w. men komt naar het WestvlaamschGa naar voetnoot(1) terug! En is het uitspreken m'n van mijn, en z'n van zijn ook al niet een toenadering tot ons kort Westvlaamsch z-i-n, m-i-n? Wie zulkdanige woorden op zijn Westvlaamsch | |
[pagina 82]
| |
uitspreekt, voelt de behoefte niet om het nog toonloozer te doen. Daarmee sluit ik deze overwegingen over de kenmerken van het Westvlaamsch, en hope dat sommigen er een klaarderen kijk zullen in hebben en hun moedersprake, - de tale van Gezelle, meer in eere zullen houden. Remi Ghesquiere. |
|