Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan Gent naar Brugge in 't jaar 1823.ONDER de lezers van Biekorf zal men zeker nog wel liefhebbers aantreffen van oude reisverhalen en 't is ter hunner junste dat ik de volgende beschrijvinge heb opgerakeld: een uitstapke van Gent naar Brugge in 't jaar 1823. De opsteller van het verhaal is Cornelis van der Vyver, onderwijzer, geboren in 1781 te Amsterdam en aldaar overleden in 1855Ga naar voetnoot(2). De tocht vangt aan te Gent, buiten de Brugsche poorte, waar de reiziger inscheept op de wijdvermaarde ‘barge’ of trekschuit. ‘Ik vervolgde mijnen pleiziertocht naar Brugge met de barge en stapte des morgens ten negen ure aan boord. Veel had ik van dit vaartuig en de reis die men er mede doet, hooren spreken, reden waarom ik, eenmaal te Gent zijnde, de barge in alle deelen wilde leeren kennen. De meeste menschen zijn gewoon met vergrooting over zaken te spreken, waarmede zij ingenomen zijn en de dingen die hen niet behagen, verre beneden derzelver innerlijke waarde op te geven; trouwens, hetgeen | |
[pagina 75]
| |
men mij van de reis met de barge van Gent op Brugge mededeelde, was in geenen deele overdreven, De barge is een fraai vaartuig van buiten gelijk aan een zeer groot tentjagt, maar breeder en langer. Boven de kajuit is wel voor vijftig personen eene zitplaats, die beschermd is voor de zon en den regen, alzoo boven dewelke een zeil is gespannen in de gedaante van eene tent, welk zeil zeer fraai is beschilderd en boven hetwelk vergulde versierselen zijn, terwijl van den achtersteven eene groote vlag wappert. Op het dek alwaar meestal de pakgoederen onder zeilen geborgen worden, kan men gezamenlijk op en neder wandelen; aan den voorsteven is een groot verguld beeld, een gouden leeuw of eenig ander sieraad. Het vaartuig wordt door vier paarden getrokken, en maakt dan alleen zeil (topzeil) als het voor den wind heeft en er eene stijve koelte waait. Men heeft op hetzelve een schipper, (deze bemoeit zich met niets), een conducteur aan wien men betaalt, een stuurman, die eene groote schel bij zich heeft, om een knecht boven te roepen, in geval hij dien noodig heeft, twee knechts, een kok, twee koksknechts en een tafelbediende, die Hollandsch, Fransch, Engelsch en Vlaamsch spreekt. Er wordt zelden aangelegen, dit is alleen het geval als er vaten of zware goederen onder weg moeten worden afgegeven. Alles wordt anders van boord gehaald of aan hetzelve gebragt door platbodemde vaartuigen. Zoodra men op reis is, komt de tafelbediende. Hij vraagt aan elken reiziger of hij gebruik wil maken van de tafel; zoo ja, welke hij verkiest, de eerste of tweede? en schrijft het bekomen antwoord te gelijken tijd op de lei. Men gaat langs eene leuning den zindelijk geschilderden trap af en komt, regts af, in de kajuit, of eerste plaats. De wand bestaat uit rood fluweelen vakken, afgedeeld door groote spiegels; het verhemelte is wit met goud, de zitplaats van het halfrond is gelijk aan eenen canapé; verder heeft men er nette Brusselsche stoelen, eene tafel met een fraai kleed bedekt, en | |
[pagina 76]
| |
eene stookplaats: men heeft uitzigt achter en op zijde; de ramen zijn met gordijnen en draperiën versierd. Gaande uit de kajuit, komt men in het middelste gedeelte van het vaartuig, de derde of minste plaats. Aldaar is de keuken. Men stookt, onder eenen wijden schoorsteen, in eene Brusselsche stookmachine waarvoor een groot spit draait, dat door raderwerk, waaraan een groot gewigt hangt, in beweging wordt gehouden; ter zijde heeft men een fornuis met vier gaten: dit alles maakt, dat men ten minste twaalfderlei soort van spijzen in hetzelfde oogenblik te vuur brengen en bereiden kan. Verlatende de keuken, komt men in eene fraaije kamer onder den voorsteven, zijnde de tweede plaats. Aldaar worden degenen die aan de eerste tafel eten, onthaald. Men ontziet waarschijnlijk de kajuit en men doet er zeer wel aan, om het fraaije ameublement. Men wordt aan tafel uitstekend goed gediend. Wij hadden soep, daarna ten minste vierderlei soort van vleesch, rog, tongen, zalm, groenten en aardappelen; vervolgens gevogelte, hoenders en pasteijen, en ten slotte, kersen, aardbeziën, taarten, biscuit, bitterkoekjes en meer kleinigheden, te veel om op te noemen. Ik dronk hierbij een halve flesch wijn, en betaalde voor dit middagmaal met den wijn, vijf en eenen halven francs. Aan de tweede tafel wordt gegeten, zoodra het nageregt op de eerste tafel is opgedragen: men eet er goedkooper, drinkt er geenen wijn, maar krijgt er bier, dat aan de eerste tafel ook wordt rondgeschonken, zonder dat men daarvoor iets betaalt. Behalve dat kan men er allerlei ververschingen bekomen, als likeur, koffij, thee, en wat daartoe verder behoort. De vracht voor de eerste plaats is twee francs. Het reisje dat men met dit fraaije vaartuig doet, is genoegzaam gelijk aan den weg, welken de Utrechtsche schuit aflegt, varende van de Nieuwersluis naar Utrecht; en dit kan den lezer een denkbeeld van deze fraaije vaart en plezierigen togt geven. Wij kwamen te vier ure in den namiddag te Brugge’. | |
[pagina 77]
| |
De beschrijvinge van de stad zelve houdt niet veel in, maar 't zal veel West-Vlamingen toch misschien genoegen doen van de hoofdstad onzer gouwe te bekijken door de oogen van een Hollander in 1823. ‘Dat op- en ondergang het lot is van alle wereldsche zaken, bevestigde mij op nieuws het gezigt der eertijds zoo bloeijende en thans vervallene koopstad Brugge. - Ik wenschte dat ik hier te veel zeide, en men mij van het tegendeel overtuigde; gaarne zoude ik mijne oordeelvelling terug nemen. - De straten zijn lang, de markten, vooral de Vrijdagsmarkt, groot, maar de bevolking is in vergelijking, klein. Ten minste, het kwam er mij doodelijk stil voor. De gemeenschap met Gent, Sluis, Ostende, Nieuwpoort, Veurne en Duinkerken brengt de stad nog al eenig voordeel aan. Brugge is, zoo als men weet, voor den koophandel zeer voordeelig gelegen; te meer daar de schepen over Ostende hier binnen kunnen komen; maar wat helpt het, als er bijna niets omgaat? Indien mijne berigten echt zijn, wordt er slechts op ééne, der eertijds zoo aanzienlijke scheepstimmerwerven gearbeid. De ligging der stad is zeer aangenaam, de wandelwegen zijn uitlokkend, en de kerken vooral die van onze lieve vrouw verdienen de oplettendheid des reizigers, benevens de schilder- beeld- houw- bouw- en zeevaartkundige school, en het Lyceum. De fabrijken, voor zoo veel die nog gaande worden gehouden, zijn zeer goed ingerigt en staan voor den vreemdeling, indien hij slechts door een' bekenden wordt ingeleid, open. Men heeft in Brugge, onder anderen, een uitmuntend kabinet van schilderijen, dat de beleefde eigenaar gaarne den vreemdeling laat bezigtigen. Wandelende door de stad, ziet men, zoo als van zelven spreekt, de openbare gebouwen; en deze verdienen vooral om den tijd dien zij verduurden, nog al opmerking. Ik heb mij in Brugge verwonderd over de fraaije estaminets, met name: In den Hollander, in den smaak van het Café Suisse te Brussel ingerigt, doch met be | |
[pagina 78]
| |
trekking van het ameublement veel prachtiger, en in den Arend. Men vindt er de Hollandsche dagbladen, benevens eenige Fransche en Duitsche papieren. De bediening is er goed en de waren zijn er voortreffelijk. Aldaar overtuigde ik mij uit de Gazette van de provincie West-Vlaanderen en der stad Brugge (No 90), dat de Regtbank van enkele Policie van het kanton der stad Brugge, al kwam het er mij ook doodelijk stil voor, nog al wat te doen heeft.’ Dan volgt er een bericht waaruit blijkt dat er ‘gedurende het kwartal April 131 personen, voor de rechtbank van enkele policie zijn gebracht, wegens schimpige geruchten, nagtgeraezen, aanwezigheid in herbergen na stads avondklok, enz.’ Het reisverhaal eindigt met de volgende beschouwingen: ‘Die van Brugge zijn even als de Gentenaars, groote liefhebbers van muziek. Op eene bovenzaal van een der estaminets heb ik een gedeelte van een fraai concert bijgewoond. Men heeft in Brugge een schouwburg; dan, op denzelven wordt alleen door reizende gezelschappen gespeeld. Het beste logement voor den reiziger is La Fleur de biedGa naar voetnoot(1); men wordt er tot eenen matigen prijs zindelijk en wel bediend. Des avonds half negen, uiterlijk negen ure, wordt het avondmaal opgedragen. Te tien ure gaat men, even als in Gent, te bed’. E.V.d.P. Den 5n, s. Coleta Meid en maarte verdienen 'n taarte.
|
|