| |
| |
| |
Op 28n, Onnoozele-Kinderendag: gelukkig, die nog meedoen mag.
| |
Duister wezen.
‘In loco terrae: lenebroso’ Cant. Isaiae-6).
't duister zoekend dat ge liefhebt!
zwaar, gezwollen, lomp en lastig, wendt ge, doolt ge
springt ge, slonk en onbeholpen, over 't hardzijn
Duister wezen, ai! gedoemd lijk en gevloekmerkt
zonder blijdschap, met dat spannend kleed te slenteren,
op uw lijf, gemaakt voor u, en 't uwe! -
waar halftreurig, staal en wild, twee oogen blekken!
heeft de schoonigheid u vergeten bij den deel waar
maar wat geeft g'om al dat schoon heet, al dat vlug is,
kruipend schepsel, als ge blijft lijk of ge zijn moet!
dwaas die gruwelend u ontwijken, u ontloopen! -
zijt mijn dier, geen tooverding, dat onraad zeevert,
dat bij nachte nepen geeft, die 's nuchtends blauw en
| |
| |
o ge 'n zijt geen aafsch verkeer, dat onder 't slapen
en geschoord, alover 't deksel, stillekes komt de
Klap, klap, geloofbaar voor die 't wilt gelooven!...
kwaad gedaan ooit? zeg wiens ruste kwaamt ge stooren?
op de wereld en der van, o gij mijn dier, dat
niet 'n vraagt, als 't onbesproken onbemerktzijn
nijd 'n voert ge tegen al dat meer begaafd wierd!
laat ge daar den puid begaan, en over 't land zijn
laat g'hem steiten met zijn vel, en u verachten!
nederig lijk e klompken eerde, laat g'hem derschen,
waar mijn hoenders, in hun perk, den kerel grijpen,
lijk e vaandel, dat eenieder wilt veroveren! -
in de schauwte aanzijds den hofwand, daar nog onlangst,
schafte op 't schichten van uw tongske, 't kleverig tongske,
waar, bij 't tienste van ne weêrlicht,
't voedsel aanhing, 't leven meêmoest dat u rechthoudt!
hebt ge daar, in loco terrae tenebroso,
groenselweelde, 't bliksemen van uw straal geschoten!
zonder ketteren, uit de wolke van uw aanzicht!
| |
| |
al dat boos, voor al dat oekerend en verscholen,
nooit, nooit, 'n zal ik 'et herden,
dat u onbeschofte voeten lastig vallen!
nooit, nooit, 'n zal ik 'et herden,
dat u onbevoegde monden, onverdiende
liefde en waarheid, ook voor u, miskend beduchtzijn!
die, 't gebeurt al, sukkelend uw verwenschors doodleeft! -
vast toch blijft uw vrij vooruitgaan!
schoon toch blijft uw wandelend goeddoen!
houdt bedaard uw duister sluipspeur! o laat voort nog,
staal en wild, uw oogen blekken! roert, rust, waar
o mijn eenzaam, o mijn schuldeloos lochtingdier! -
Nieuwcappelle
A. Mervillie.
|
|