Zantekoorn uit Wingene
De jonge vruchten 'n zijn niet gestruikt van de jare: ze zullen opgaan pijleken een.
Passekommers: dat zijn koopen, in venditie, die wel te passe komen.
Optuiten d.i. opruien, iemand opmaken:
- Hij heeft hem weere laten optuiten, 't zal er gaan stuiven.
Uitspelen. - Die eerappels geven veel beklijf, als ze goed uitspelen.
Wegloopers zijn plaatseverkoopers! zooals 't fr.: Qui va à la chasse perd sa place.
Een dobbelzegger is een met een dubbele tonge, een leugenaar.
Tunnezaad en tweede smete van lijnzaad gezeid. Het eerste zaad is tunnezaad [dat in tonnen toekomt, uit Rusland] en 't zaad uit dat eerste is tweede smete.
- O Jongen! zei me een oude wagemaker, als ik 'ne schoonen boom in de oogen krijge, 'k sta der vooren geplant lijk e' licht in den nacht!
- 't Papier is gewillig! zei ik tegen iemand.
- Ja 't! zei hij: en de schilder is ne zot:
hij schildert duivel en God
uit ééne pot!
- 'k Hebbe dien jongen alle stappe hier voorbij zien gezwaaid komen naar dat meiske toe (om te vrijen). - Vgl. Zwieren en zwaaien, fr. rouler et nocer (Vercoullie).
Een gelukzakkege. - Ze slacht van heur moeie: ze zou de kost vinden op 'n drooge wulge!
[... en een gelukzak! - Dat hij in zijn hand sch..., 't ware een pannekoeke! geh. Brugge-B].
H.P.