In hetzelfde jaar, op dezelfde bladzijde staat nog het volgende rijm:
‘Als eerde up eerde zal wesen ghestreckt,
En eerde met eerde sal worden ghedeckt,
En eerde ten oordeele zal moeten ghaen,
En eerde uut eerde sal sijn verweckt,
Ten oordeel commende zeer zondich bevleckt,
Heyft dan eerde up deerde gheen duecht ghedaen,
Och wat loon zal zulck eerde van Godt ontfaen.’
Blijkbaar dacht de schrijver reeds op den dood; hij heeft wellicht niet lang meer geleefd. Zijn handschrift kwam in handen van Matthijs Cruyssaert, die het op 15 December 1605 bij uiterste wille overmaakte aan Arnout van Nierin, met last een zielemesse van den gifter te doen lezen. Op 25 Oktober 1614 gaf Arnout van Nierin bij testament het boek aan Jan Vasseur, met zelfde last als boven, welke ‘zielemesse’ door pater Laureins op 28 Oktober 1614 gelezen werd. Dit alles blijkt uit opschriften op fo 106 v. Blijkens een opschrift op het schutsblad, kwam dit handschrift ook in handen van ‘Jan Petyt, filius Guelliames’; over de verdere lotgevallen ervan weten we alleen dat Joannes Judocus Duermael in 1733 (fo 3) eigenaar ervan geweest is, terwijl het Rijksarchief het aankocht in eene openbare veiling bij de firma Bluff te Brussel, in Januari 1871.
E.I. St.