Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNaamvallen.Nog een woordje over de naamvallen. Maar eerst en vooral kent het hedendaagsch Westvlaamsch spraakgebruik wel naamvallen? - In uitzonderlijke gevallen, ja; over 't algemeen, neen. | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
Die uitzonderlijke gevallen komen voor meest in geijkte zegwijzen (oude datieven), in oude gebeden en in bezitsvormen Enkele voorbeelden:
Buiten soortgelijke gevallen kennen de Westvlamingen, en waarschijnlijk ook de andere Nederlanders, tegenwoordig geen naamvallen. Zou het volk die wel ooit gekend hebben? Hebben de geleerden soms die verbuigingen niet ingevoerd uit geest van navolginge, om hun tale op latijnschen of griekschen leest te schoeien? Den genitief en datief omschrijft het volk gewoonlijk door van de, aan de. (De letterkundigen doen het nu ook zoo). Nominatief en accusatief kennen de menschen evenmin, ze zeggen: den boom valt; ze vellen den boom; 't is troef in mijn kaarte, enz..., zonder te letten op onderwerp of voorwerp. Ze gehoorzamen aan geheime taalregels die tot nu toe niet grondig uitgevorscht wierden. Het geslacht der naamwoorden speelt daar een groote rolle in en ook de welluidendheid. De beginletter van een volgend woord geeft heel dikwijls de wet aan den eindletter van 't voorgaande (assimilatie). Er ware daar veel over te schrijven. Zou Pastor Mervillie, die daar veel meer van weet als ik en anderen, niet eens de zake aanpakken en uitleggen aan de Biekorflezers?
***
Er zijn nog menigvuldige kenmerken van 't Westvlaamsch in woordkeuze en in schrijfwijze. Alles uitpluizen zou ons te verre leiden. Veel, maar nog niet alles staat in De Bo's Idioticon. | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
In een volgende bijdrage zal ik nog eventjes de Westvlaamsche uitsprake van zekere klinkers en medeklinkers in 't licht stellen en daarmee mijn beschouwingen eindigen. R.G. |
|