Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Van een engeltjen en van een duiveltje(Vervolg van bl. 142) ZE wierden alle twee stoeltjezettertje gekozen in de kapel van... - 'k en mag het niet zeggen. - Op 't aanpreken van den eenen en van den anderen had Moeder Overste Coletje Naghels uitgestoken; maar om geen twist te zaaien had ze Bernona, den bullebak, er maar bijgenomen... g'heel ‘tegen de goeste’ ge ziet dat van hier, maar wat ‘kosten ze doen, anders’? Coletjen aanveerdde dat postje deemoedig en dankbaar: mogen werken voor Goden zijn Heilige Moeder! wat 'en geluk!!... 't Mocht 'it 't slavetje zijn van Nonaatje: stoeltjes kuischen, stof afvagen, banken sleuren, vloer scheuren, dweilen, zand strievelen, ‘pitrol in de kinkeis doen’, de keersen ontsteken en z'n handjes verbranden. Brunona, de gebenedijde, kwam kijken als 't gedaan was, en lei d'hand op de ‘censen’,... vaneigen... zoo'n Rap-bijGa naar voetnoot(1)! en ieder cent bracht z'n gierigheid bij!... - Lutte Colette, besloot Nona, was te dom om voor 't geld te zorgen. Wat wist zoo'n kieken van ‘akstjis en obligoociesGa naar voetnoot(2)’? En ook ze zat gedurig met den | |
[pagina 185]
| |
hemel en g'heel dien hutsekluts van allerheiligen in heur hoofd: Plonia, Anna, Barbara, Catherina, encitera: g'heel de smalaGa naar voetnoot(1); en ze vergat toen van rond te gaan, die stomeinde, of ze schrikkelde nog een deel-zoogezeide-dutsen over; maar 't schoonste van al, z'ontving en aanveerdde zonder letten, al wat de pilaarbijters en d'heilige-dieven heur in d'hand staken: goed en slechte munte al-dooreen, tot schijvetjes blik en hemdeknopen toe! Ge ziet van hier, met ‘zok 'en trisorier’ 'n kon Brunona algelijk geen zakken vullen... en toen spoog ze vier en vlamme! Zoolang of z'in de kapelle waren moest z'op heuren breidel bijten... waren heur oogen maar pistolen geweest z'hadden Colette, die dwaze kloefe, omverre geschoten! Maar als ze thuis kwamen, toen was het pruisenschGa naar voetnoot(2) dobbel en drie! En 't arm Coleitaatje stond met beschaamde kaken en zoo gepijnd: g'hadt hertzeer van 't te ziene; en erger nog, och arme, 't heeft een keer een dok gekregen van die zoete zuster Nona, dat het met z'n koptjen achterover bokte tegen 't vensterkassijn, en dat de gebuurs het moesten oprapen, de gapende wonde uitwasschen en bestrooien met ‘schuim van goukdGa naar voetnoot(3) om alles te duiken’. - Plakt er wa'nuchterspuigsel op, had Nona geropen!.. Zi!... 't Volk was brieschende... Maar Nona, dat heksevel, was daar zoo gerust in als in de koude pap, ze stond boven dat ‘goedtje van da' gemeen volk’, zij immers... la noblesse déchue! Ma-mère was content, dat was 't ‘poont principol’, en Monsieur l'Abbé scheen content, en zij zèlve was | |
[pagina 186]
| |
content, en ze waren ‘ollemolle content’ 't is te zeggen: al ‘de-die’ van de grand genre. Dat was niet om weg te smijten dat stoeltjezetterschap: ‘lezen en bidden zekerlijk ook, beminde parochianen, en geldstekken al dooreen, enja... wa' blief'-je peternoom? Was dat toch geestig! Nonaatje ging dat alzoo nog stijf lange kunnen uitzien: niet meer moeten op een stoel geplakt zitten, mogen rond vijveren; enwel ja, dat was een geestige bezighoudinge, een tijdverdrijf; binst ‘den middelen tijd’ 't lof of de messe schoof dat 't een plezier was, want... kwestie van bidden?... 't wàren alzoo de mistjes en de loventjes Gods!!.. En nog entwat... ze kost heur daar en keer toogen, 'en keer smijtenGa naar voetnoot(1) al-hei! bijzonderlijk voor dat ‘schoelievolk’ dat heur hooren noch zien 'n kon. En ze wandelde daartusschen ‘a'zoo met 'en air van monpriGa naar voetnoot(2), juiste lijk 'en generol!’ Al die een stoel wilde mòest heur nu kennen en geld dokken, en met een greetend en misprijzend gezichte bekeek ze dat ‘luizegoed’, wilde ze zeggen: ‘Hm! 't is ìk nu die hier de ceremoniemeester ben, 't is ìk die de lakens uitdeele!’ Maar dat ‘luizegoed’ dorst tegenkijken en tegensnauwen: ‘'t is dank aan ons da'-je hier zijt!’ en 't en duurde niet lange of ze hadden heur ànders vaste: ze lieten de stoelen waar ze stonden, bleven rechte staan kijken, getroppeld te midden en van achter, en ze monkelden een keer naar malkaar. Nona was de ‘censen’ kwijt en ze schuimde van kwaadheid. De leute was uitepatuit!!... Daar 'n was maar ééne: Bertha Boxstol! - een vrouwmensch lijk een dragonder, ‘den gendammer’, zeiden de menschen; - Bertha stekte maar helder op: den schóonsten stoel was wèl genoeg!... Aan dien weerwolf 'n dorst Brunona niet roeren. Bertha, met heur armen gekruist, stond daar lijk een Jan Breydel... was dat nu wel een vrouwmensch ook?... ‘Zoo'n fira- | |
[pagina 187]
| |
gauw!’Ga naar voetnoot(1) Ze keek jandorie twee meter-en-nog boven den grond en ze 'n zag Nona nog niet kruipen... De menschen smekten erbij als z'het zagen. Nona's binnenste brobbelde lijk een hespeketel maar ze 'n gebaarde 't niet, al zag ze rood tot in heur kwabbelnekke. Maar... daar waren nog: de nunnetjes en Mijnheere den Abbé, en, ge moet weten, daar zijn nòg van die geuzen die maar 'n bidden om gezien te zijn, en daar zijn altijd van die brave maseurtjes die hen daar laten aan vangen lijk vliegen aan een plaklint. Ma-Mère, onder andere, was eene van die vliegen. - Wel, wel, wel! oordeelde ze, daar zijn toch vuile tongen in de wereld, niemand kan Brunona geluchten en 'k en heb ik, ‘voor mijn part’ tot nu toe, nog niets ‘contrarie’ gezien aan dat mensch; maar Coleta, waarmeê ze zoo hoog oploopen, dàt ziet er mij een welgemaakte uit. Waar dat ze zit... ze zit, 'k had er waarachtig een beter gedacht van. Vaneigen, Ma Révérend' Mère, als 't vuil gedaan en alles te kante is je kom' gij plechtig binnen, ei? en 't wordt toen voor ons Coleitaatjen hoogtijd van te verdwijnen in 't donkerste muizegatje van de kapelle. Maar dat 'n zie'-je gij niet, ei? ge 'n hebt gij maar oogen voor Sinte Nona die al pluimsteerten lijk de katte te choore komt... Nu, 't zal wel een keer veranderen. 't Was effenaf onverdragelijk om ziene hoe die schijnheilige Nona heur zoogezeide godsvrucht met al heur apekramerijen kon doen klimmen tot aan de balke. Met een scheel ooge keek ze naar Moeder Overste en dan ging ze lijk een eerste kommuniekant voetje-voor-voetje heel van voren op den kommuniebank een kruisgebed lezen!... met oogen lijk om Ons Heere van 't hout te halen en met een hoofd, lijk van Kallemoeie's puppe, scheef hangende een keer naar rechts en een keer naar links, klaar van devotie! | |
[pagina 188]
| |
Mijnheer de Abbé 'n gebaarde niet dat hij 't zag, 't zou haar te veel deugd gedaan hebben, oordeelde de man, maar hij morde in z'n eigen entwat van: ‘Oei gijn hippecrit’!Ga naar voetnoot(1) scheedt er uit, met jen dobbel gezichte en jen dobbele kinne, je zijt te dikke voor zooveel ‘mystieke’! ('t Vervolgt). K. De Wolf |
|