is 't, die met fijne zinnen de volle en groote werkelijkheid der wereld aanvoelt, die een zielestrijd heeft uitgestreden waaruit hij zijn verwonnen hert den Heer ten offer bracht. Zijn geestelijke veerkracht ligt daardoor niet gebroken: de zielseigen drift heeft hij in hem niet gedood, maar gelouterd en gericht naar de hoogste Liefde. Alzoo zingt er in die zangen een geheele, door Gods genade verhevene, groote mensch. 's Dichters bewondering voor de schepping, zijn genieten van hare immer nieuwe en jonge schoonheid zindert in ieder van die zangen die soms ware liederen zijn: zoo tintelen ze van frisch en geestdriftig gevoel En waar hij, in ongedwongen stijgen, naar de uitdrukking van hooge beschouwing en bespiegeling zoekt, steeds beweegt zijn uitbeelding op den achtergrond van het eeuwig natuurwonder. Doch hierin geen gezochtheid, geen uiterlijke praal: Vlaamsch en Congoleesch landschap schuiven de lijnen van hun grootschen eenvoud over elkaar.
Een gulle groet aan U, P. Bittremieux, die een van Biekorf's verste lezers en alleszins zijn verste medewerker zijt, en een wensch: dat ge niet zoudt wachten op dien ‘nog ongeboren Congoleeschen bard’ om onze Vlaamsche letteren met een Mayombsch heldendicht te verrijken.
B.