verheven beroep wat afwisseling te brengen, zooals blijkt uit het volgende geval van betoovering waar zijne hulp werd ingeroepen.
Voor dezelfde schepenbank brengt een hovenier, Robert Hazevelt, de volgende getuigenis, die door Jannekin, zijne echtgenoote, aangevuld wordt: ‘...hoe nu gheleden ontrent twee jaren zijne coe es betoovert gheweest ende alzoo hy eenen coemeestre daerover ghehaelt hadde, zeijde hij dattet van zijn werck niet en was, maer datter een quaede mont daerover gheaessemt hadde’. De onmisbare Pieter de Clercq wordt ontboden ‘de welcke heeft die coe gheholpen ende heeft daertoe ghenomen ghewijt water [twelcke ghewijt was in de hoochmesse] twelcke hij de coe inneghoot met gheroost broot, martssche urine [ende bittere] ende een eij twelcke hij upde rugghe van de coe in sticken slouch ende gaf dat de coe zo inne, hebbende hij Pieter ghesproken eeneghe woorden binnen smonts in de oore vande coe die men niet verstaen en conste’. Zooals te voren moesten ze wijwater doen in eten en drinken van menschen en beesten en gedurende negen dagen vijf ‘pater nosters’ en vijf ‘ave marien’ lezen. En de koe beterde ‘eer dat de neghen daeghen ten halven waren...’
De alvermogende Pieter had echter ongewenschte mededinging te betreuren, o.a. in den persoon van ‘t'wijf van Pieter Paen’. Michiel de Costere, geboren van Denterghem en nu wonende te Riedam, getuigt hoe hij, toen zijn koeien betoovert waren, geholpen werd door deze laatste. De vrouw werkte eenigzins naar den trant van den beruchten Pieter ‘...hebbende [twijf van Pieter Paen] hem deposant ghebrocht ghewijt broot, ghewijt water, ghewijt zout, ghewijde palme ende ghewijt was, twelcke hij moeste de coeijen innegheven neghen daeghen lanck, ende metten palme moeste hij ghewijt water over de rugghe van de coeijen werpen cruijswijs ende het was steken inde hoorens vande coeijen in een cleen gaetkin twelcke