Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
De ‘Kerstenspieghel’ van Diederik van MunsterGa naar voetnoot(1)ZOO heet de eerste Catechismus die in de Nederduitsche taal van de drukpers kwam, en die de oudste is van al de gedrukte catechismussen welke nog bewaard zijn geblevenGa naar voetnoot(2). Hij verscheen voor de eerste maal te Leuven in 1470Ga naar voetnoot(3) onder den titel: ‘Dits een scoon spieghel der | |
[pagina 145]
| |
simpelre menschen, daer hem een goed kersten in spieghelen ende bescouwen sal’; aan het einde, deze woorden: ‘Broeder Dyerik van Munster, die dese simpele leer den deuoten borgheren te Loven gaf, begheert hier niet meer dan een ynnich Pater Noster ende Ave Maria te loene’. In de Nederlanden werd het boekje meermalen herdrukt o.a. twee malen zonder aangifte van plaats, drukker of jaar, waarvan ééne echter vóór 1476, te Leuven, bij Jan van Westfalen z.j.; te Antwerpen in 1485, 1540, 1575, 1614; te Delft circa 1486, in 1492 tweemaal (beide met een aanbeveling van David van Burgondië, bisschop van Utrecht in 1518); Buten Schoenhoven in 1498, te Utrecht in 1531, te Amsterdam in het midden der 16e eeuw bij Jan EwoutszGa naar voetnoot(1). Bij de studie der middeleeuwsche Catechese is dat werkje van Diederik Coelde de grootste aandacht waard, en 'k wil er dan ook eenige belangwekkende hoofdstukken uit voorstellen aan onze leergierige Lezers. We beginnen met:
t' IX. cap. Vanden X gheboden int corte.
In het oorspronkelijk Nederduitsch van 1470 luidt de gebodenformule als volgtGa naar voetnoot(2): Boven alle dynck haiff lief eynen Got
Swere niet in ydelheid off in spot
Viere die heilige dage alle gader
Ere ouch moeder ind vater
Myt werken of myt willen slach niemantz doit
En stele ouch niet al bystu bloit
Buyssen der eenGa naar voetnoot(3) sy niet onkuisch
Noch en sage van niemantz valsch (sic)
Begere ouch niemantz bedgenoit
| |
[pagina 146]
| |
Noch mit unrecht niemantz goit
Wer nieten helt die X gebot
Der en mach nimmer kommen by GotGa naar voetnoot(1).
Die formule van onzen Kerstenspieghel moet, de middeleeuwen door, een grooten bijval hebben genoten want we vinden ze nog terug in 't zangboekje van Sonnius, bisschop van Antwerpen, ten jare 1571 en in Makeblijde's ‘Lusthof’ en Catechismus (1609).
Bij Sonnius immers luidt het: Bovenal bemint eenen Godt
By zijnen naem niet en sweert ydelijc noch en spot
Viert die heylighe dagen alle gader
Eert vader ende moeder
Met wille oft met wercken en slaet niemant doot
En steelt oock niet al zijdy bloot
Schout overspel en alle oncuyscheyt
En gheeft gheen getuych der valsheyt
En begheert oock niemants beddegenoot
Noch niemants goet tzij cleyn oft grootGa naar voetnoot(2)
En in Makeblijde's ‘Lusthof’: Boven al bemint eenen Godt.
Idelick en sweert noch en spot
Viert de heylighe dagen alle gader
Eert u moeder ende u vader
Met wille oft met werck en slaet niemandt doodt
En steelt ook niet, al zijt ghy bloot
En doet gheen overspel noch gheen oncuyscheydt
| |
[pagina 147]
| |
En zijt gheen ghetuyghe der valsheydt
En begheert niemandts bedde ghenoodt
Noch yeraandts goedt, tzy eleyn oft grootGa naar voetnoot(1).
In zijnen Catechismus echter van 1609 heeft P. Makeblijde het 6e en 7e gebod op de plaats gesteld, die hun volgens het Exodus en het Deuteronomium toekomt, en daar rijmt hij: Boven al bemint eenen Godt
Ydelyck en svveert noch in spot
De heylighe daghen sult ghy vieren
Eert Vader ende Moeder in alle manieren
Met wille oft met wercke slaet niemandt doodt
Wacht u van overspel ende oncuyschheydt snoodt
Ghy en sult niet stelen noch onrechtveerdichlijk leven
Ghy en sult gheen ghetuyghenisse der valscheydt gheven
Enz.
Klaarblijkelijk is het deze formule die een weinig gewijzigd in den Catechismus van Mechelen werd ingebracht door Kard. Sterckx, en die Oost- en Westvlamingen tot op den dag van heden nog opzeggen, terwijl ze in 't aartsbisdom Mechelen sedertdien een grondiger verandering ondergingGa naar voetnoot(2). Overigens, is de opsomming van onzen ‘Kerstenspieghel’ niet de oorspronkelijke, want Dr. de Gheldere | |
[pagina 148]
| |
heeft in zijn Dietsce Rime twee stukjes bewaard uit de XIVe eeuw, waarvan het tweede klaarblijkelijk door Broeder Diederik overgenomen werd. Een berijmde opzegging eerst uit een Getijdenboek der bibliotheek van NiceGa naar voetnoot(1): Dit syn die tien geboden;
Min God uut alle dyns herten gront.
Sweer niet ydel in eniger stont.
Vier die heilige dagen mede.
Eer dijn ouders tot alre stede
Doch geen dootslach, wat dijns gesciet.
Stel ander luden goet oec niet.
In geenre tyt doet overspel.
Tuuch geen val(s)cheyt, soe doetstu wel.
Begeer oec nyemants bedde noet.
Noch nymants guet, al bistu bloet.
Dit syn die tien geboden al,
Welc een ygelic, groet ende smal,
Die tot syn tyt is gecomen
Houden moet tot synre vromen.
Doe mach hi wonen alhier boven,
Daer die engelen Gode loven.
Een andere die nog ouder is, en bijna woordelijk in de formule van den ‘Kerstenspieghel’ wordt nagerijmdGa naar voetnoot(2): Minne ende oeffene enen Got
En swere bi hem niet in spot
Viere die heilghe daghen algader
Ere moeder ende vader
En en brinc ghenen mensc ter doet
En steel niet, al hadstus noet
En beghanc gheen overspel
En tuech gheen valsc op niemen el
En beghere niemens beddeghenoet
och niemens goet, al bestu bloet.
Die laatste lezing, meent de Gheldere, is de oudste die we kennen, en het zou mij inderdaad verwonderen, als we nog veel hooger moesten opklimmen om de | |
[pagina 149]
| |
oorspronkelijke te ontdekken; van wien ze kwam zullen we wellicht nooit weten, maar heel zeker zal ze dagteekenen van 't begin 14e of einde 13e eeuw. Het Concilie van Trier in 1227, is - meen ik wel - het eerste dat oplegt aan de geestelijkheid, de geloovigen over de tien geboden te onderwijzenGa naar voetnoot(1); vroeger bekleedde dat onderricht, in de catechisatie van Oud-Germanië, nog niet een vooraanstaande plaatsGa naar voetnoot(2). Het programma van den tijd der Karolingers, dat tot de XIIe eeuw in voege bleef, vat Hézard in deze woorden samen: ‘Prêtres et évêques enseignaient pour le baptême, le Pater, le Credo, le renoncement, la profession de foi, le symbole Quicumque vult, et après le baptême les commandements évangéliques, selon l'opportunité des circonstances’Ga naar voetnoot(3). Ook moeten we wachten tot aan de verschijning van het Speculum Ecclesiae van S. Edmund van Canterbury († 1242) en der Somme-le-Roi van Broeder Laurentius (1279) t.t.z. de twee werken die het meest de nieuwe catechese van Hugo a S. Victore verspreidden, om de tien voorschriften van de wet afzonderlijk verhandeld te zienGa naar voetnoot(4). En daarmee besluit ik die eerste mededeeling. Als 't God belieft, gaat het een volgende maal, over de | |
[pagina 150]
| |
gebóden der H. Kerk, zooals ze door onzen ‘Kerstenspieghel’ worden opgesomd. Doch laat ik intusschen nog eens de aandacht vestigen op een eigenaardigheid die den Lezer zeker getroffen heeft: t.w. dat in al de opsommingen die ik aanhaalde, die van Makeblijde's Catechismus uitgezonderd, ons zesde gebod de plaats inneemt van 't zevende, tegen de lezing in van de SchriftuurGa naar voetnoot(1). Die vreemde opvatting was in de middeleeuwen zeer verspreid, en een voldoenden uitleg van 't feit heb ik nog nergens gevonden, maar het moet ons niet verwonderen dat men in dien tijd niet zoo nauwgezet als nu, met de opsomming van den Bijbel, rekening hield. Over die opsomming immers, in 't algemeen beschouwd, waren de verklaringen verre van het eens te zijn, en toen gaf de Kerk in zake catechisatie nog niet de vaste leiding die ze heden aan de catechisten verstrekt; van een officieelen catechismus b.v. was er vóór de XVII eeuw nog geen spraak, en ten slotte gaf er een uit die wilde: 't is slechts na 't Concilie van Trente dat ook in zake catechisatie de zoo noodige en langgewenschte hervorming kwam. Brugge. Em. Frutsaert |
|