Taalvonken.
(Vgl. 1926-1930, laatst XXXVI, 346-547).
'k SPRAK overlaatst met een man uit Gulleghem, enja, vanzelfs, over... 't vlas. En omdat op onze dagen de neringe zoo slecht is, en het niet aanlegt om te beteren, en men er liever nu maar over zwijgt, zoo liep de koutenancie over 't vlas en 't vlaswerk vroegertijds. Aldus kwam ook 't oude spinnewiel te berde.
- Ja, spinnewielen, zei hij, 't is er al lang voor goed mee gedaan. G'en ziet er zelfs geene meer, tenzij nog 'n keer op een wagen in stad als er een zotte gulde uitgaat.
Hij meende een van die zomerstoeten te Kortrijk, waarin dikwijls een zegewagen van 't vlas meegaat en waardoor onze Vlaamsche woordenschat met den noodzakelijken ‘carnaval d'été’ of ‘zomercarnaval’ verrijkt wierd.
V.d.L.