Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOp zee van Noorwegen naar Spanje in 1678-1679HET hierna afgedrukte scheepsregister berust op het Staatsarchief te Brugge onder nr 3895 van de Aanwinsten. Zooals we uit den tekst kunnen besluiten stamt het register van een driemastschoenerGa naar voetnoot(1) van Hollandsche nationaliteit. We kennen enkel de naam van den schipper die op de eerste bladzijde geschreven staat: Huibert Drack. Een jaartal is niet aangeduid, maar het register moet van rond 1675 dagteekenen: immers de Hollandsche schout-bijnacht Engel de Ruyter, die vermeld wordt op 11 Maart en volgende dagen, was rond deze jaren belast met het begeleiden van de Nederlandsche handelsschepen naar SmyrnaGa naar voetnoot(2). We vinden dat in 1678, den 16 No- | |
[pagina 22]
| |
vember op een Vrijdag viel; ons register dagteekent dus van 1678-1679. Ons schip vaarde op ballast van Engeland naar Noorwegen van den 16 tot den 22 November. In Noorwegen nam het een lading hout op en vertrok op 23 Januari naar Spanje, waar het op 11 Maart toekwam. Daar loste het zijn hout en nam een lading zout en wol in; het vertrok er mede uit Cadix op 15 Juni; ons register houdt op den 30 Juli, wanneer het schip in het Kanaal teruggekeerd is. Uit dit stuk vernemen wij hoe de zeevaart in die tijden ingericht was. De schepen vaarden in konvooien onder het geleide van een of meer oorlogschepen die ze moesten beschermen tegen de zeeroovers. Deze konvooien stonden onder het bevel van een verantwoordelijken zeeofficier (commandeur), leder land richtte zijn eigene konvooien in; de schepen van andere bevriende landen, mochten met deze kon vooien medevaren. Het waren vooral de Noord-Afrikaansche zeeroovers die de zee onveilig maakten. Bemerk ook hoe ons schip voor den tocht van uit het Kanaal tot aan Cadix enkel veertien dagen noodig had (26 Februari tot 11 Maart), terwijl het in het terugkeeren anderhalve maand op weg was om dezen afstand af te leggen. In het gaan liep het gewoonlijk voor den wind t.t.z. dat het de wind van ach-ter had, terwijl in het keeren het meestal de wind op de kop had; om tegen de wind op te varen moest het dus laveeren, en daartoe maakte het groote omwegen; we zien zelf dat het op 30 Juni: 88 mijl (163 kilometers) van het land verwijderd was. Ziehier enkele vakuitdrukkingen die in ons register gebruikt worden. De lijzijde van een schip is de zijde waar de wind uitgaat; de loefzijde = waar de wind inkomt; b.v. een schip vaart naar het N. en de wind komt uit het O.: de oostzijde is de loefzijde en de westzijde is de lijzijde. | |
[pagina 23]
| |
De sterkte van de wind wordt door de volgende uitdrukkingen aangeduid: stil: 0-1 meter in de seconde; weinig koelte: 1-2 m; labberkoelte: 2-4 m.; topzeilkoelte: 6-8 m.; bramzeilkoelte: 8-10 m.; marszeilkoelte, ook doorgaande koelte: 10-12 m.; frissche koelte: 12-14 m.; stijve koelte: 14-16 m.; storm: 20-25 m.; harde storm: meer dan 25 m. Om sommige woorden beter verstaanbaar te maken werd hier en daar een of meer letters tusschen [] gezet; en om niet te veel voetnotas te hebben werd op sommige plaatsen de zin van het woord erachter gevoegd tusschen () en in italiek. Jos. De Smet. | |
Huibert Drack: Jornael van schip........ van Londen gevaeren na Noerweghe van daer na Cadix.Den 16 november, vrijdagh. Den 16 november sijn ick van GravesentGa naar voetnoot(1) gheseilt duer zee ghezeilt, de wijndt N.O met mooij weer. 22 dijto, Op donderdagh tsmorghens, saghen wij het lant van StavangerGa naar voetnoot(2), en de wint schoet N.W. met een stormen, soo dat wij dreven tot aen TerneuisGa naar voetnoot(3) met een zeil, soo dat ick ghenoo[d]sack was om int CaddegatGa naar voetnoot(4) te loope, en die wijndt duierde drie wecke langh. Den 24 dijto, op saterdagh, ben ick tot OostrijseGa naar voetnoot(5) ghear[i]vert van storm met een zeil, tsavons ben ick aen lant ghegaen en vernome als dat de schepe in CooperwijckGa naar voetnoot(6) al te same vast int ijs bevore (bevrozen) laghe, en oock in de Langhe SoontGa naar voetnoot(7). Den 25 dijto, sondagh, ben ick opghevaren met een lol [jol] aen de sagmoolen, en verscheide delen..... ende | |
[pagina 24]
| |
lastGa naar voetnoot(1) ghecoft...... en ontrent hond... maer niet al....... van het ijs en..... ......., tsmorghens hebbe ick het schip aenghegeven en vertolt, en na de middagh ballast ghelost. Den 27 dijto, tsmorghens op dinsdagh quamen ons drie duiusent deelen aen boort en hebbe dien ontrent neghen hondert overghenome, want het seer cout was, en het heeft die nacht een manslen[g]te hoegh ghesneeut soo dat sanderendaghes maer seve hondert overname, want eenighe van onse maes (maats) haer vinghere en teinne van har voeten waren bevoren. Den 29 dijto, tsmorghens niet conde lade van de sneui en vor[s]t, en de wijnt N.W. Den 30 dijto, tsmorghens sijn wij weer aen het laen ghehaen en die dagh maer vijf hondert dele overghenome, doen is de meter aen bort ghecoomen en het schijp ghemete, soo dat wij doen moste uitscheide. Den eersten dechember, op sondagh, was mooij weer en lade dien dagh elfhondert delen int schip. Den 2 dijto, de wijndt als vooren met harde rint, namen wij de rest van het vlodt over. Den 5 dijto, het sna[cht]s haelde wij een vlot aen boort van 3500 dele en tsmorghens ghinghen wij aen het laen en dat tot de middagh toe, en begost soo hart te s[n]eeiue soo dat wij in drie daghe niet conden laen. Den 6 dijto, op vrijdagh, begoste wij weer te lade, de wint als vooren. Den 7 dijto, op saterdagh, weder ghelade en creghe avis als datter daghs te voore vier schepe int gat van MardoGa naar voetnoot(2) ware ghebleven. Den 8 dijto, sondagh, namen wij 1400 delen over en quam een schip in tot Oostrijse en hadde al int gat van de Langhe Sont ghewest en most weer uit van ijs. Den 9 dijto, tsmandaghs, de wint als vooren en woeij | |
[pagina 25]
| |
een harde storm, namen wij oover neghe hondert en viftigh delen. Den 10 dijto, dinsdaghs, namen wij de rest van die deelen int schijp. Den 11 dijto, op wonsdagh, chreghen wij onse spierenGa naar voetnoot(1) ses en een half tnet aen boorct en name die over den 11-12-13 dijto. Den 14 dijto, op saterdagh, tsmorghens heeft mijn den tollenaer claer ghemackt, en creghe de wint nort oost en ick mackte clar om te zeilen en de clock tien urre, soo dat wij moste blijve legghe. Den 17 dijto, de voor middagh, liep de wint noort oost, lichtte wij ons ancker en meinde tseil te gaen maer wier[d] stiel, soo dat wij bleve leeghe en een deil oosters vadersGa naar voetnoot(2) die onder Joffer lant laghe, quame uit, twelck wij saghe op de berghe en quame voor Oosterijse, en de wint liep Z.W. met een storm, soo dat dese vloodt hier inquam tot Oosterrijse met omtrent 34 schepen, bleven bij ons tot den 23 Januarij toe, en al met zuit weste wijnt. ('t Vervolgt). |
|