Biekorf. Jaargang 37
(1931)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMadkerka - Utkerka - SuwinkerkaOM de talrijke vraagstukken der vroegste geschiedenis van N. Westvlaanderen op te lossen, moeten oudheidkunde, plaatsnaamkunde en aardkunde nergens inniger met de geschiedkunde samen gaan. Daar het een streek betreft, uit de zee geboren en scherp gekenmerkt door talrijke inspoelingen en aanslibbingen, moet vooral de aardkundige, door een nauwgezette studie van den bodem, een wetenschappelijk houvast geven waaraan de geschied-, oudheid- en plaatsnaamkundigen hun bevindingen kunnen vastknoopen en toetsen. Het groot belang voor de plaatsnaamkunde hebben | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
we reeds in sen vroegere bijdrageGa naar voetnoot(1) aangetoond: Knokke en Heist liggen op een noordwaartsche zandplaat die boven op de onderpolderklei werd afgezet en waarop de zee tijdens hare laatste inspoelingen de opperpolderklei liet bezinken. Aldus de reeks:
De drie polderdorpen Meetkerke, Zuienkerke en Uitkerke liggen op de opperpolderklei; christengemeenten die dus na de laatste zeeinspoelingen ontstonden. Aangezien hun namen reeds in 't midden der Xe eeuw vermeld staan, dagteekenen deze inspoelingen zeker van vóor de Xe en misschien van vóor de IXe eeuw. We kunnen goed begrijpen dat deze drie plaatsen ontstaan zijn in vollen strijd tegen de zee wanneer we bedenken dat, oostwaarts, de dagelijksche in- en uitspoelingen nog volop bezig waren in de XIe eeuw (slikken en wadden ten Z. van Heist en Knokke, tusschen de jongere christengemeenten West- en Ramskapelle). Het is dan ook niet te verwonderen dat Meetkerke en Uitkerke geheeten werden naar het laagliggend land waarop ze ontstonden. Meetkerke: in 961 Madkercka, 968 Madkerka, 1040 Matkerke, 1193 Meetkerke en sedertdien Medekerke en Meetkerke samenGa naar voetnoot(3). Dus: Meetkerke < Meedkerke < Medekerke < Madekerke en Mádkerka. De huidige volksvormen Meetkerke en Meerkerke met scherplange e kunnen dus niet voor de verkla- | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
ring in aanmerking komen. Volgens de oude vormen heeft het dus ook geen zin verklaringen te geven als: Mettekerke (mette = matte: weidekerke); Meeuwkerke (Bartholomeuskerke); Matkerke (Matthiaskerke) en andere dwaasheden meer! Màdkerka bevat zonder twijfel een Westnederfrankisch *mada (Oudsaksisch mada) uit denzelfden stam als maaien (Lat. metere, Gr. amáein) en beduidend: weiland, lage grasvlakte. Dus: kerke gebouwd in de polderweiden. Meetkerke paalt aan een gebied onderpolderklei dat van al de laatste inspoelingen bevrijd bleef en als een vruchtbare, bebouwde landtong in de slikken vooruitstak. Vandaaruit geschiedde de vroege inwinning van het grondgebied van Meetkerke, zoodat reeds in 't begin der Xe eeuw de slikken en schorren in vette polderweiden (bilken) herschapen waren. Bij Uitkerke was het anders gesteld. Het heeft waarschijnlijk heel wat meer moeite gekost om hooger in 't Noorden inwinningen te doen van Zuienkerke en Lisseweghe uit. En toch vinden we deze oude gemeente reeds in 961 als Utkerka vermeld (stichtingsakt van 't kapittel van Sint Donaas). In 1130 Utkerca, en in 1302 UutkerkeGa naar voetnoot(1). Het zou ons niet verwonderen iets nopens de bodemgesteltenis in den naam te vinden, niet omdat we erop uit zijn steeds in een plaatsnaam zinspeling op plaatselijke aangelegenheden te zoekenGa naar voetnoot(2), maar omdat deze overeenstemming zoo kenmerkend is voor de plaatsnamen van 't Noorden. Uitkerke, dial. Utkerke < Utkerka. Wat is ut? Volgens een studie van A. BeekmanGa naar voetnoot(3) | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
beteekent het voorvoegsel uit, uut, ut in plaatsnamen: beneden, neder, lager tegenover over, oer, úr. Dus Uitkerke: kerke die noordwaarts op lagen grond staat, kerke ten uitkante, nederkerke. Zuienkerke heeft dezelfde ligging ten opzichte van de onderpolderklei als Meetkerke. Dus vroeg ingedijkt en ingewonnen. Off. Zuienkerke, dial. Zoungkerke < Zounkerke < ZouwenkerkeGa naar voetnoot(1) zooals de Middeleeuwsche vormen het bewijzen: Zuwenkerke (u = ou), Suwenkerke, Zuenkerke, ZuuinkerkeGa naar voetnoot(2). We moeten wachten tot de Flou ons in zijn Woordenboek nader bescheid over de oudere vormen zal geven. Het is nochtans zonder twijfel dat Zuienkerke (officieele kemel voor Zoewenkerke of beter Zoenkerke) terug te voeren is tot Suwinkerka dat is: kerke van Suwe, friesche mannennaamGa naar voetnoot(3). Aldus hebben we drie belangwekkende plaatsnamen van de opperpolderklei, drie oude christengemeenten, besproken. Te naaste maal doen we voort in die richting. Ing. J. De Langhe. |
|