Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Nummer 10] | |
Gezelle en Tinel.IN het jaar 1887, het jaar dat Brugge de beelden van Breydel en De Coninck oprichtte en inhuldigde, dichtte Guido Gezelle een groot zangstuk: ‘De Brugsche Metten’ dat hij opdroeg aan Z.E. Kan. Rommel, principaal van het Sint Lodewijkscollege te BruggeGa naar voetnoot(1). Dit zangstuk bestaat uit 107 verzen, en is verdeeld in 6 strophen. 't Verscheen eerst in ‘Rond den Heerd’ XXII, bl. 297-98 (25 Augusti 1887) en werd later meegebundeld in Tijdkrans, Dondermaand, onder de titels: ‘Breydel en De Coninck’, ‘O Vrijdag’ en ‘O Heilig zoete Bloed’. Door een uitgebreide briefwisselingGa naar voetnoot(2) die daarover bewaard gebleven is in hetzelfde College, kunnen wij | |
[pagina 290]
| |
opmaken dat Kan. Rommel zelf aan Guido Gezelle een zangstuk gevraagd heeft, dat dienen moest om de prijsuitdeeling van 't College op te luisteren En Gezelle, ter gelegenheid der grootsche onthullingsfeesten die dit jaar in diezelfde stad zouden plaats grijpenGa naar voetnoot(1), vond het natuurlijk gepast een zangstuk te dichten, in betrekking daarmee. Dit heldendicht moest dan op muziek gezet worden. Eerst werd de Brugsche toondichter Karel Mestdagh aangesproken. Maar om vele redenen die wij niet kennen was het hem onmogelijk het werk te aanvaarden. Kan. Rommel moet zijn spijt daarover uitgedrukt hebben in een brief aan den dichter, dien hij tevens gelukwenschte om den doctorstitel, hem toegekend door de Hoogeschool van Leuven. Want Gezelle antwoordt hem een gemoedelijken, hertelijken brief, waarin we ook zien dat de principaal reeds van gedacht is, Tinel voor de muziek aan te spreken. Kortrijk, 7 Meie 1887. Karel Mestdagh zond dan ook het afschrift aan Kan. Rommel terug en voegde er een briefje bij waar- | |
[pagina 291]
| |
in hij o.m. schrijft: ‘Mijn spijt is driedubbel: vooreerst, Ued. als vriend niet te kunnen verplichten, ten tweeden, van het St. Lodewijkscollege waaraan ik met hart en ziel verkleefd ben, niet te kunnen helpen tot het opluisteren zijner prijsdeeling en ten derden van zoo een meesterlijk gedicht te moeten laten ontsnappen’Ga naar voetnoot(1). Kan. Rommel richtte zich dan - door tusschenkomst van E.H. Busschaert, pastoor te Vichte - tot meester Edgar Tinel, bestuurder van het Lemmensgesticht te Mechelen die het werk aanvaardde. Maar al spoedig zag Tinel in, dat het een reuzenwerk zou zijn zulk een heldendicht, vol geschiedkundige tafereelen, in muziek te brengen, en ook, dat geen enkel College bij machte zou zijn om zulk een zangstuk uit te voeren: ‘zangkoor, orkest, tijd, alles zou ontbreken - schrijft hij naar pastoor Busschaert - en onder die voorwaarden waarin men mij “Metten” vraagtGa naar voetnoot(2), 'k en zou ze niet geschreven hebben!’Ga naar voetnoot(3). Tinel schreef dan rechtstreeks naar zijn vriend Guido Gezelle met bede zijn ‘Metten’ te willen veranderen, en er de geschiedenis-tafereelen uit te laten. Gezelle deed het, en op een heel eenvoudige wijze. Hij liet geheel het eerste deel weg en behield slechts de 34 laatste verzen, waaraan hij een nieuw opschrift gaf: ‘Vrijdag’. Pastoor Busschaert kon al gauw Kan. Rommel bewilligen, de verandering aan te nemenGa naar voetnoot(4), en Tinel toog aan 't werk. Ook Gezelle zelf geeft uitleg aan den principaal en schrijft hem nog een brief, | |
[pagina 292]
| |
ongelukkiglijk niet gedagteekend, maar heel zeker rond dien tijd geschreven, en even merkweerdig als de voorgaande: Zeer eerw. Heer en vriend, Den 18 Juni was het werk klaar, en Tinel zond de muziek van ‘Vrijdag’ naar pastoor Busschaert die 't stuk nazag en vol geestdriftige bewondering naar den heer principaal van het St. Lodewijkscollege doorzond. De muziek heet hij: ‘splendide, un bijou musical’, het gedicht van Guido Gezelle: ‘magnifique, vraie, grande, originale, et d'une expression entièrement noble et distinguée. C'est du grand flamand!’Ga naar voetnoot(1). Tinel, die uiterst kieskeurig was op zijn werk, zond nog tal van aanbevelingsbrieven, nu rechtstreeks naar Kan. RommelGa naar voetnoot(2). Alles moest tot in de puntjes verzorgd zijn, o.a. de begeleiding moest geschieden op een vleugelpiano, en daar er in heel Brugge zulk geen klavier te vinden was, moest er een gezonden worden uit BrusselGa naar voetnoot(3); het klavier zelf moest een diapason hebben van 870 trillingen voor de medium-la. | |
[pagina 293]
| |
‘Le morceau exécuté plus bas, même d'un septième de ton, serait sans chaleur’ - schrijft Tinel! Daar de prijsuitdeeling plaats greep in de Halle, waar een orgel ter beschikking stondGa naar voetnoot(1), moest het gebed: ‘O Heilig zoete bloed’ ook begeleid worden door het orgel, maar enkel Bourdon 8 voeter. ‘Un bon organiste et un souffleur attentif sont de rigueur’! Verders moest de Eerweerde Principaal zorgen voor een goed pianist en muziekleiderGa naar voetnoot(2), en eindelijk voor de oorspronkelijke partitie: dat er geen vlekje opkwam door zorgelooze afschrijvers, dat zij hem na de uitvoering teruggezonden werd, schoon in papier en karton gewikkeld, zonder gerold te zijn, enz. Heel het eigenaardig karakter van meester Tinel komt er wonderklaar in uit. Hoezeer het den toondichter Tinel en pastoor Busschaert ook gewenscht hadden de uitvoering bij te wonen, geen van beiden was er: Edgar Tinel lag met koorts, pastoor Busschaert - zooals hij schreef aan Tinel - was ‘aan den ingang van het graf’ geweest. Was Guido Gezelle er tegenwoordig? We hebben nog een briefje van hem, aan Kan. Rommel, gedagteekend uit Kortrijk den 22 Juli. Hier volgt het: ‘Mijn laatste schrijven was op weg als 't uwe hier toekwam. Sedert heb ik een brief ontv. van Mevr, van Caloen, met het vriendelijk ontbod dat gij vermeldt. Ik schrijve haar terug, met dezen post, om te zeggen dat hèt Dysendag-Woensdag onmogelijk zijn zal te aanveerden, wegens prochiedienst, enz Als ik schreef dat ik Woensdag te wege was te komen, was ik ik nog onzeker aangaande Dysendag, | |
[pagina 294]
| |
sedert is mij alle hope vergaan en moet ik bedanken, 't en ware 't nog anders keerde tusschen hier en toen. Gelieft mijn taalsman te zijn en onschuld te bidden voor uwen toegenegen De prijsuitdeeling echter had plaats den Vrijdag 12 Oogst: alzoo weten we niet of Guido Gezelle het genot zal gesmaakt hebben zijn zangstuk Vrijdag van meester Tinel te hooren uitvoeren. In elk geval is toch zijn wensch vervuld geweest, dien hij zoo kenschetsend in zijn brief uitgedrukt had. Want in de afgeschreven zangpartijen, die we nog in het St. Lodewijkscollege bewaard vinden, zien we geschreven: Vridag, slavernie, vri, bliift, gi, bevriidt, enz. en niet ‘Vreidag, met hetgene daaraan kleeft’!! In dezelfde zangpartijen van ‘Vrijdag’ vinden wij slechts twee woorden die niet overeenkomen met den tekst van het zanggedicht uit Rond den Heerd en Tijdkrans: In het 2e vers: voorstelt, in plaats van voorhoudt. In het 18e vers: fransch geweld in plaats van vreemd geweld. Op de programma's der prijsuitdeeling zijn die veranderingen niet overgenomen: de lezing is heel dezelfde als in Rond den Heerd. Arn, Ghesquiere. |
|