Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
[Nummer 9] | |
Meulenare - Eekerulder - Averulle.AN de bijdrage in Biek. 1930, bl. 187 vlg. over de namen van den meikever (Melolontha vulgaris) hebben we 't een en 't ander toe te voegen. Eerst moeten we goed de eenzelvigheid van dezen kever vaststellen. Behoorend tot de Schildvleugelige Insekten (Koleopteren of Kevers) draagt hij twee paar vleugels. Het onderste paar is vliezig en doorschijnend en dient alleen voor 't vliegen. Deze vliegvliezen worden zorgvuldig opgeplooid onder het paar hoornachtige dekschilden (élytres) die bij 't vliegen strak opengespannen worden om de eigenlijke vleugels vrij te laten. Het achterlijf loopt uit op een gevoellooze punt waardoor de kinderen gerust een draad kunnen halen zonder het diertje te kwetsen. Met een paar andere welbekende gasten: de mestkever (b.v. Geotrupes hypocrita: mooie paarsglan- | |
[pagina 258]
| |
zende kever in de duinen) en het vliegend hert (Lucanus cervus: een prachtkever uit het Brabantsche), behoort de meikever tot de familie van de blad-sprietige kevers: immers de laatste leden van zijn voelsprieten zijn plat en tegen elkaar aangedrukt evenals de bladen van een boek (waaiertjes). Wanneer de kever zijn vlucht voorbereidt, worden die blaadjes opengespreid en dan zegt men dat hij zijn geld telt. In deze familie van de bladsprietigen zijn er vier nauw verwante geslachten: Rhizotrogus, Anoxia, Polyphylla en Melolontha. Het waaiertje van de mannetjes is merkelijk grooter dan dit van de wijfjes en hun zeer schadelijke larvenGa naar voetnoot(1). leven in den grond (spekmaden, engerlingen, moufen, talpen, botsen, vetlappen; turcs, mans in 't Fr.; grubs in 't Eng.; Speck-maden in 't Hgd.). Rhizotrogus solstitialis is de kleine lieve Junikever (Hanneton de la S. Jean) met geelbruine dekschilden: min bekend in Vlaanderen, maar in Brabant keuninske genoemd. We begrijpen best waarom: vergelijk den naam van het Winterkoninkje (Fr. roitelet; Hgd. Zaunkönig; It. regoletto; wet. Troglodytes europoeusGa naar voetnoot(2). Dit vogeltje (het kleinste uit onze streken) wordt koninkje-keuninkske genoemd om het goudgeluw zwartbeboord kroontje rond zijn kopke. Het Junikevertje (lief en bevallig, bruingouden dekschilden, voelsprieten als een koningskroontje) verdient eveneens den naam van keuninkske. Over den prachtigen Julikever van onze duinen: Polyphylla fullo (duinekeesGa naar voetnoot(3), hanneton des dunes) hebben we reeds geschreven in Biekorf (1926, bl. 232). - Of de Anoxía villosa, vrij zeldzaam in de Kempen, aldaar een volkskundige rol speelt weten we niet. Voor degenen die 't onderzoeken kunnen ziehier in 't korte zijn kenmerken: schilden bruinzwart lichtjes grijsach- | |
[pagina 259]
| |
tig behaard, buikzijde wit bewold, grootte van een gewone meikeverGa naar voetnoot(1). - In onze streken vinden we twee soorten van Melolontha: De kleinere slankere roode Melol. Hippocastani (Kastanjekever: in 't loof van de wilde kastanje, paardenkastanje of galnotelaar). Om zijn bouw en kleur wordt hij keunink genoemd. In de kuststreek, waar hij best bekend is, noemt men hem soms zeeroover Rood uitslaande meikevers worden meestal met dezen kastanjekever verward. De eigenlijke meikever is de Melolontha vulgaris: zijn dekschilden zijn bruin (soms bruinroodachtig, soms met een grijzen glans) en hij is een vijftal millim. langer dan Mel. Hipp. 't Is dus vooral deze kever die in West Vl. meulenare, averulle, afrulle, rulle, ronker, eekerulle, eekeronker genoemd wordt: meulenare vooral in 't Noorden, eekerulder in 't Westland, averulle in 't Zuiden. Wat beteekenen die namen? - Meulenare: Volgens Vercoullie (Etym. Woordenb.) om de draaiende snorrende beweging. Iedereen kent inderdaad het kinderspelletje! Doch op sommige plaatsen (b.v. te Moorslede) waar afrulle de hoofdnaam is, worden de grijsbestovene kevers meulenaars genoemd: hier dus om het uitzicht. Te Vlissegem zegt men naast meulenare ook mulder. - Eekerulder: met de verklaring van A. Hegmans als eikerronker zijn we in 't geheele niet t'akkoord! Hij beweert dat het beestje zelden of nooit op eekeblaren te zien is. 't Feit is dat er nu in Vlaanderen bij verre na zooveel eekenloof niet meer 'n is als vroeger, maar ik weet uit mijn kinderjaren dat meulenaars niet alleen verzot zijn op blaren van doornhagen (Crataegus), van haagbeuken (Carpinus; boekenhagen, ook in W. Vl. algemeen als meulenaarshagen bekend), maar ook op eekeblaren. En om mijn bewering te bevestigen heb ik | |
[pagina 260]
| |
hier vóór me liggen: een paar plaatjes in boeken over dierkunde waarop meikevers ferm eekeblaren aan 't smullen zijnGa naar voetnoot(1). In een engelsch boek over insektenGa naar voetnoot(2) lees ik: ‘Even in the perfect state this insect is not a little destructive to the leaves of both forest and fruit-trees. In 1823 we remember to have observed almost all the trees about Dulwich and Camberwell defoliated by them; and Salisbury says, the leaves of the oaks in Richmond Park were so eaten by them that scarcely an entire leaf was left’. Het is aldus uitgemaakt dat eekerulder: eikeronker en niet eikerronker is. - Averulle: de eenvoudigste uitleg schijnt avondronker te zijn. Rulle is ronker. Maar ave-? Een paar feiten: op sommige plaatsen (b.v. te Moorslede) zegt men oavend met o- luidende a, naast afrulle met zuivere a. Meikever is in 't Waalsch abalowe en in 't Spaansch abejarron: zit in die namen misschien dezelfde ingang (Inlaut) als in averulle-afrulle? Wie onderzoekt dat eens? Daarnaast heeft de meikever allerlei bijnamen, waarvan A.H. er een paar aanstipt. Overal in W. Vl. kent men de bakkers: de grijsbestovene. Naast paters en preekers spreekt men van pasters (Brugge, Ichtegem). Dit om het preeken: dat is bij ons (Knokke, Dudzeele enz.) den meikever bij zijn achterlijf tusschen de vingers nijpen om hem rechtzittend te doen ronken met de vleugels wagewijd open. Te Torhout spreekt men van luchtstekkers en te Uitkerke, Dudzeele en Beernem van schoemakers: vgl. schoelappers (dagvlinders). De rookoppen te Ichtegem zijn misschien kastanje-kevers. Op vele plaatsen worden de roodachtige kevers paters of pasters genoemd (Isegem). In andere landen noemt men hem haantje: Fr. hanneton. (dim. van hanne uit Ohd. hano; cfr. Nhd. Hahn en Ned. haan) en Eng. cockehafer (cock = | |
[pagina 261]
| |
haan). Meikever heet hij ook in 't Duitsch Maikäfer en in 't Eng. maybug. Iedereen kent de rol van dit beestje in 't kinderspel: vangen, kweeken, doen ronken, boren, trekken, schrijven, preeken en paren. Vangen: overdag uit de meulenaarshagen schudden, 's avonds met de klakke slaan. Alsdan zingt men te Roeselaere: Meulenaere
wien is er joun vare?
Den grootsten dief van Roeselare!
Aldaar ook wordt hij om zijn nachtelijk gedoe dief en moordenaar genoemd. Daarom ook maakt men te Torhout en te Jabbeke de kinders wijs dat hij 's nachts hun teenen komt tellen. Hier en daar meent men dat hij vergif op den rug draagt! Kweeken: in een dooze met zandbodem en versche blaren van doornhaag of haagbeuk. De wijfjes leggen op 15 cm. diepte in 't zand ongeveer 70 witte eitjes. Ronken of rullen: aan een draadje door hun staart! Te Moorslede bindt men dit draadje aan een stuk papier dat los rond een stokje gespeld is; de kever beschrijft dan vanzelf kringen rond het stokje omdat het papier meedraaien kan. Boren: onder 't zand bedelven. De kever boort uit. Overal kan men de twee geslachten onderscheiden: aan de voelsprieten (voelhoorntjes, voelertjes, oortjes, hoorntjes, sprietjes, waaiertjes). Vandaar: mannetjes en wuuvetjes, bakkers en bakkerinnen, keuningskes en keuniginnetjes. Te Moorslede zijn de mannetjes dobbelooren en de wijvetjes enkelooren (iedereen begrijpt waarom). Dat is wat wij ook te zeggen hadden over den meulenare: vriend van 't jong geslacht! Men zou eens moeten van dorp tot dorp de namen en gebruiken opteekenen en sturen naar Biekorf. Dat zou een belangwekkende verzameling worden! En vooral goed de benaamde beestjes beschrijven want, zooals we gezien hebben, zijn het niet allemaal meulenaars die op meulenaars trekken! Ing. Jozef De Langhe. |
|