Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIn 't eerste groen.‘Pusilla cum magnis’ (Harpzang 108-27). In 't eerste groen!... O zwijgende zwelkracht van mijn struiken!
gij mijn ziele, en al dat toebleef, moet ontluiken!
***
Blijdschap,
halfgevest nog in de luiders van de kindschheidGa naar voetnoot(3),
leven, leven, slakt uw windsels, recht uw hoofd, en
zoekt de zonne! -
Voorjaarweelde, laaft mijn herte met uw teugen,
d'heilige teugen, die dat herte zalig maken,
en bij 't nutten, God doen smaken! -
Schepsels,
groot en klein, gezien of niet,
komt hier op als eerstelingen,
doet voor mij de lente zingen,
met uw wikkelen,... met uw lied!...
***
Maar... maar... wat speure ik onder 't eerste groen?
sterlen moet ik;... zwiert hier 't wonder voor mijn oogen,
| |
[pagina 237]
| |
van ne zwammelingGa naar voetnoot(1) die aan 't groeien, zichtbaar wordt, en
't levelingsleven opgeeft?...
Kobbeke, zierelke, minder haast als 't minste klein, dat
met zijn ietzijn 't nietzijn wegduwt!
spinnen kunt g'al, spinnen, kobbeke, met dat garen,
dat ge boos, en lijk ne schat, gemoedelijk meêdraagt! -
Zijgend zandeke, lichter spel 'n merkte ik ooit, en
onder al de kunstemakers, nooit 'n zag ik
kunstiger kunnen, nooit, nooit, behendiger zinken
op Gods roerloos lenteblinken!...
***
O ge steekt uw armkes uit! is 't van verlangen?
wilt ge voort, en altijd voort, naar wat beneên; u
onbekend blijft?... vat ge, kobbeke, wat die grond is,
die van verre u roept en uitlokt?...
aan uw draadjen hangt uw leven!
't draadje waar de zonne op luddert, waar ze slijderend,
knip-oogt, en behagen schept in 't touteren van uw
kleinzijn! -
Maar ge weet, mijn dingelend dingsken, o ge weet, dat
boven u nog, 't wegelke wiegt, langstwaar ge klaverend
met uw eerste werk ten tooge,
wederom opkunt naar omhooge!
***
Zwevend kobbeken,
houdt u kloek in 't eerste groen, en wast tot kobbe!
bij dat woord, dat vreeselijk woord, verschiet mijn tonge!
kobbe? neen toch!... 't woord, 't gedacht maar, doet mij gruwen,
doet mijn weigerend herte walgen!
om dat woord, dien gruw, dien walg, zoo wilde ik, kobbeke,
dat voortaan uw groeien staakte,
dat ge nooit geen kobbe 'n wierdt, geen lagenlegster
| |
[pagina 238]
| |
voor ons zwervende zomervliegen, gifgedrocht, af-
schuwelijk leelijk, goed... goed... voor hekseketels,Ga naar voetnoot(1)
loenschheid die heur dood gebaart om 't leven 't houden,
maar die zelve, en onbermhertig, 't leven dooddoet!
Ja, mij' kobbeke, schongelend onder 't eerste groen, o
'k wenschte dat ge, kobbe nooit, maar schuldeloos in uw
stil bedrijven,
altijd voort mocht kobbeke blijven! -
***
Blijdschap,
halfgevest nog in de luiders van de kindschheid,
leven, leven, slakt uw windsels, recht uw hoofd, en
zoekt de zonne! -
Nieuwcappelle. A. Mervillie |
|