Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
bet. ronken: een kever die 's avonds ronkende omvliegt. - Alg. Vlaamsch Idioticon zegt dat het diertje in Vl. (Oost-Vl.?) lootenhulle genaamd wordt.’ De Bo's meening is waarschijnlijk de goede, zoowel voor ave, als voor rulle. Zijn uitleg o. 't w. rullen is, zooals vele van zijn verklaringen, goed en eigenaardig: ‘Rullen = klepperende ronken. Al wat rult ronkt, maar al wat ronkt rult niet.’ Eekrulder (bij De Bo-Samijn als eekerulder opgegeven) is in de streek van Poperinghe en in het Fransche het woord bij uitnemendheid voor meikever. In Eekrulder is rulder natuurlijk op te vatten als gevormd uit den stam van rullen + epenthetische d (vgl. mulder) + suffix -er van het wezen dat de handeling doet. Eekrulder is te stellen naast eikeronker dat, meenen wij wel, zou teruggaan op eiker + ronker, waarom wij dan ook liever eikerronker zouden geschreven hebben. Wij gelooven dat ook eekrulder teruggaat op een vorm eekerrulder (eek = eik; eeker = eiker). Eike in eikeronker houden voor eik schijnt ons onverdedigbaar, daar er geen aanknoopingspunten voor een vergelijking tusschen eik en ronker te vinden zijn en het diertje overigens zelden of nooit op eiken te zien is, terwijl het zóó bijzonder verzot is op de bladeren van den Carpinus Betulus of jukboom (ook hagebeuk of wielboom genaamd, Fr. charme), dat de kinderen in 't Gentsche de bladeren van bovengemelden boom meuleneersbladeren noemen. Neemt men echter aan dat eikeronker staat voor eikerronker, dan gaat alles van zelf: eiker = bijvorm van eikel; vandaar eikerronker = de ronker die er als een eikel uitziet, zooals dit met den meikever werkelijk het geval is. Naast zijn benamingen ontstaan uit vergelijkingen met het gerucht dat hij maakt of naar zijn vorm, zijn er nog andere naar zijn kleur. In Zuid-Westvlaanderen, waar de bruine paters de meest bekende zijn, noemt | |
[pagina 189]
| |
men hem ook: pater. In Oost-Vlaanderen, rondom Gent, is zijn algemeene naam molenaar, maar de witbestovene heeten bakkers of mulders, de bakker is de witste, Is. Teirlinck in zijn Zuid-Oostvlaandersch Idioticon s.v. preeken zegt dat in zijn streek, inzonderheid de witbestovene kever, preekheer heet, om zijn bewegingen bij het vliegen die lijken op die van een predikant. Meer daarover in 't werk van A. De Cock en Is. Teirlinck: Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland, dl. VI, bl. 162-163 (Gent, 1906). De bruine meikever heet in het Gentsche: keuning. Wie verklaart ons waarom? De naam schijnt ons uit het Antwerpsche gekomen te zijn. Keuningske heet de kleine roode kever te Vorst-bij-Brussel en te Zegelsem (Audenaerde), volgens De Cock-Teirlinck t.a.p. Als de meikever zich tot vliegen gereed maakt zegt men in het Gentsche dat hij zijn geld telt. Als hij vliegt zeggen de Zuid-Oostvlamingen dat hij preekt. Ik meen mij te herinneren dat men in het Poperingsche zegt dat hij de perse steekt als hij rechtuit vliegt; dit ware ontleend aan de gaaischieting, A. Hegmans. |
|