Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Van onzen Jan zaliger.(Vervolg van bl. 151). JAN, 't is zeker, had veel gaven, veel deugden, al droeg de man dat niet bloot op zijn herte, en anderszins... ehwel... hij wist nog al geern al wat er gebeurde en was dus een beetje nieuwsgierig. Is dat eene doodzonde? en zal hij daarom branden en blijven branden? Maar bah neen hij! wat zouden toen de geleerde menschen wel moeten zeggen die zóó benieuwd zijn achter de wetenschap? Neen, maar onze Jan, buiten den Echo de la Bourse dien hij soms aleens open-en-toe deed, las geene gazetten en mocht toch òòk weten hoe de wereld draaide. Daarom is 't dat hij den donderdag en den zondagmorgend zoo verduiveld geern naar 't scheerkot trok, naar ‘Ko Polstoort-met-z'n-kanooninkveugels’. Van als Ko 's morgends-vroeg zijne deure opentrok... aaa!... Jan tord binnen, de eerste van allen-dáár gezet, maar alleman die achterkwam mocht voren gaan, Jan was gedienstig en had tijd... 't Was daar immers zoo geestig! kakelinge en klakkemariage.Ga naar voetnoot(1). van einden of-hinGa naar voetnoot(2).. Heel de stad kwam daar te berde. 't Was verre-verreweg de schoonste gazette van Brugge! Jan luisterde met al-zijne-oogen en al-zijne-ooren en trok toen overvoldaan al duwen' en plakvoeten' naar huis. Iemand die zot-benieuwd is, verlangt dat een ander òòk alzoo bestaat: met onzen Jan was dat toch alzoo, en de minste prulle die hij vernomen had wist hij te doen gelden en groot te maken; stukskens-en komedies-spelen immers, zat vergroeid tot in 't merg van zijne beenderen. | |
[pagina 183]
| |
Dan ging hij, de fijnoore, in schijn heel onverschillig, hem gaan flokken op den ondersten trap in de keuken om zijne schoe'n af te spelen en sluffers aan te trekken en, met eene neuzesprake, begon hij dan... gepast-en-gemeten: - Heb je 't al g'hoord?... Meer kwam er nog niet uit, dat was alzoo juiste genoeg om de Tanten wakker te schudden. - 't Is wonder, ging hij verder, dat 't nog niet meer 'n gebeurt... Nog een beetje respijtGa naar voetnoot(1).... Nonkel, die hem kende, gebaarde toen van krommen-hazeGa naar voetnoot(2). en dat kittelde Jan, maar Barbara en Adeleide, dat was vrouwvolk ziet? en van aard veel ongeduldiger. Jan zag dat, voelde't... wikkelde van genot,... smolt van geluk. De deugniet, vaneigen, trok 'nen knop in zijne rijgkoorde om... 't spelletje nog-meer te rekken. 't Geweld, dat hij moest gebruiken om dien schoe af te steken, belette hem, zoogezeid, voort te vertellen en ze moesten een beetje wachten. En dan al neuzelen' voort: - Ge weet wel dáár ei?... och! hoe heet dat dáár deh?... e'ja... als ge voorbij Dingen's gaat... op den hoek dáár.., waar dat ze potten en pannen verkoopen?... Helpt een keer, deh!... - Ja ehwel waar-waar-waar!? snauwde Adeleide. 't Mensch wierd zenuwachtig. - 'Wel dáár op de Kiekenmarkt... is 't geen Dispersijns? - Dispersijns?... je zij' gij g'heel-en-gansch lijk een Dispersijn... 't is Zwaenepoel, ‘Toorteklooi da'je 't zijt!’ Die leelijke slimoore wist heel-goed dat 't Zwaenepoel was, maar waar-ten-duivekoten dat hij 't uithaalde om iemand alzoo te ‘kotteren’Ga naar voetnoot(3)., de duivel mag | |
[pagina 184]
| |
het weten! Zijn herte danste rond zijne mage van plezier... en toen stom-onnoozel weg: - Heeten die menschen Zwaenepoel? - Jaa'z'! jaa'z'! jaaa'z'!! z'heeten Zwaenepoel, en wat is er van? 't Vrouwvolk was om uit zijn vel te springen! Maar schoone dingen, peisde Jan, moeten lange duren. Hij zei dat niet luide maar ge kost dat raden. - Ehwel 't is daar een ongeluk gebeurd. En wringen dat hij deed aan dien schoe, hij zweette erbij. Die kerel kon zweeten en rood-zien als hij wilde! Wie heeft dat nog ooit geweten? Zulk een sterke komediant! - Kletslulder! schoot er dan eindelijk eene uit, is 't voor vandage of is 't voor morgen, ‘sprikt-of-knikt-offf...!!’. Peper-en-mostaard straalde in die vrouwenneuzen!... Als hij weg was schoven de Tanten in hunnen zetel algelijk een ziertjen achteruit, en ze moesten toch een keer den brei nederleggen en den bril op 't voorhoofd schuiven om naar malkaar te kijken. - Heb 'je nu van g'heel uw leven nog zulk 'nen dindoender tegengekomen? - 't Is dat ge alle twee zoo onnoozel geboren zijt en zoo simpel gewiegd, zei nonkel daarop al slobberenGa naar voetnoot1). aan zijne komme koffie, voelt ge niet hoe dat hij katsen kan met ‘joender’ en U vierkantte bij 't vier zetten?! ('t Vervolgt) K. De Wolf. |
|