Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Een der oudste Vlaamsche monstransenZIJ zijn heel schaars te vinden, de oude Vlaamsche montransen, die dagteekenen van de jaren 1300 of daaromtrent. Ook zijn er weinig voorbeelden van schoon middeleeuwsch niëllo-werk. Zoo kan het wel belangrijk zijn te wijzen op de bevindingen van C.C. Oman nopens een stuk verzilverd kopersmeedwerk, dat bewaard wordt in het ‘Victoria and Albert Museum’ te LondenGa naar voetnoot(1).. Het onderste deel, dat alleen bewaard is gebleven, bestaat uit drie stukken. Op den zeshoekigen voet staan zes kleine dieren in geheel verheven beeldwerk tusschen zes platen in niëllo-werk, waarop tooneeltjes uit het lijden en de verrijzenis van Christus duidelijk afgebeeld zijn. Halfwege de schacht is de knoop, uitgetand naar boven en, aan de zes hoeken, met een plaat zilver-niëllo-werk bezet. De schacht loopt uit op een band, die eigenaardig versierd is: daar zijn balletjes, drie aan drie naast elkaar geschikt, wijl tusschenin kleine mannenkoppen vooruitspringen. Deze laatste versiering zou overgenomen zijn uit zekere muntstukken, zooals zij eerst op bevel van Edward I in 1279 in Engeland werden uitgegeven en in korten tijd ook in onze streken werden verspreid. Zelfs sloegen de andere vorsten eigen muntstukken, die op de Engelsche geldstukken werden nagemaakt. Op een muntstuk van Jean d'Avesnes, graaf van Henegouwen (1280-1304), staan dezelfde balletjes, drie aan drie naast elkaar geschikt binnen de armen van een kruis, en op de vóórzijde is ook een gelijkaardige mannenkop ingesneden. Dergelijke muntstukken werden uitgegeven omstreeks 1280 en waren buiten omloop | |
[pagina 156]
| |
omstreeks 1313. Zoo zal ook het hier besproken vaatwerk dagteekenen van het begin der XIVe eeuw. Dit werk is nog in een ander opzicht van beteekenis. Hugo van Oignies was een bedreven goudsmid uit de XIIIe eeuwGa naar voetnoot(1).. Na zijn dood bleef de versiering in niëllo-werk nog in zwang, maar op het einde van de XIIIe eeuw is zij in onbruik geraakt. Hier nochtans vinden wij nog diezelfde versiering op een werk, dat dagteekent van het begin der XIVe eeuw en geen spoor draagt van de school van Hugo van Oignies. De tooneeltjes uit het lijden van den Zaligmaker, op den voet afgebeeld, duiden aan dat het geheele stuk tot den Eucharistischen eeredienst bestemd was. Het kon geen kelk zijn, want daartoe is de vorm van de schacht en den knoop te ongeschikt. Ook is het moeilijk in de overgebleven stukken het onderste deel van een ciborie te zien: het is meer waarschijnlijk dat zij behooren tot een monstrans. Moest het vaatwerk in zijn geheel kunnen hersteld worden, dan zou het wellicht veel gelijkenis hebben met de monstrans uit de St Quintenskerk te Hasselt, die in 1286 voor de abdij van Herckenrode vervaardigd werd en als de alleroudste montrans bekend staat. En wegens die mogelijke gelijkenis meent C.C. Oman dat het Londensch stuk bij de Vlaamsche- of liever hier: de Maaslandsche-kunst moet gerekend worden. J.D. |
|