Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan onzen Jan zaliger.JA.... van Jan Kerckhove! Maar dat is nog van vòòr dat Kanonik Faict Monseigneur en Bisschop wierd. Jan, in dien tijde, was gekend in Brugge gelijk Kwaepenninck, maar, hij wierd dan ineens lijk van de duivels gehaald, de vent, en daar 'n klapte allichte niemand niet-meer van.... Entwat die gedekt is met met eerde, ei? is gauw vergeten. Ehwel, die Jan was Apothekersknecht bij Nonkel Louis, op 't hoeksken van Sint Salvator's. Nonkel woonde dààr met twee zijner zusters: Tante Barbara en Tante Adeleide. Al ouderwetsche jonkheden t'hoope. Jan was daar nagel-en-velGa naar voetnoot(1) bij, knecht en meid te gader, hielp in den winkel, deed 't zwaar werk in den keuken, droeg potjes en fleschjes thuis, en alles altijd met evenveel liefde en genegenheid. 't Was een bedroefd-kleinGa naar voetnoot(2) ventje, maar taai!... taai lijk eene dekwisse en 't ging altijd al duwen met heel zijn lijf op een paar korte, stijve, gebogen beentjes. Vergeleken met zijn postuur was zijne papegaaisneuze algelijk een slagje te groot, maar dat mis- | |
[pagina 149]
| |
handde niet, dat miek lijk eene schardoeseGa naar voetnoot(1) waarop gewoonlijk de groote klippe rustte van zijne mutse. Als hij wilde van onder die euzingeGa naar voetnoot(2) uitkijken, dan moest hij zijn hoofd hemelhoog opheffen en vergat toen altijd zijn grooten mond toe te doen. Hoeveel oncen boekenbekwaamheid hij bezat, is moeilijk uit te cijferen, maar hij was toch in menschenverstand niet misdeeld, en had zelf slentersGa naar voetnoot(3) in... ja, ja!... klappen kon hij met geheele mondsvullen, en met voldoeninge, liefst van dingen die hij niet kende; zwijgen deed hij ook... als 't paste, en eerste-klasse-goed komedie spelen als 't hem lustte. Verders was hij gerust in den Heere en ging maar door de wereld zonder veel doel, altijd in eene doeninge, geheel aan zijn werk, noch rap noch trage. Waarom ook haastig zijn? De wereld over vijf-end'-zestig jaar draaide toch zoo trage. Baas en knecht kwamen goed overeen en zagen inwendig malkaar oprecht geern. Ze waren lijk naar malkaar gegroeid. Niet dat Jan zulk een lobbedeiGa naar voetnoot(4). was... neen-neen-neen, als 't hem inkwam, hij kost wel fijn obstenatus en steeboorigGa naar voetnoot(5) zijn, maar Nonkeltje was de man niet om te ruttelen: 't draaide dan maar liever zijne karre en 't ging voort.. - Ge maakt u buspoeder en g'hebt ongelijk! e'mensch moet kunnen verdragen lijk de katte heur jongen, is 't zoo niet, zuster Barbara? - Dat's vaneigen, broere, knikte Tante, kunt ge dat nu kwalijk nemen van iemand die albij een halve eeuwe bij u in dienst is? En dat was waar: Jan was gewillig zestien jaar toen hij bij nonkel kwam, hij is er grauw en grijsde bij geworden, en... wel Heere den duts!.. hij is er ook | |
[pagina 150]
| |
bij gestorven. Op zulk een aboord,Ga naar voetnoot(1) zeg, is't te verwonderen dat Nonkel hem, in kleinigheden, aleens liet zijnen kop uitwerken? en moet ge in 't leven ook al een keer niet kunnen hooren 'nen hond bassen? Jan kwam werken naar d'Apothekerij maar ging slapen in zijn eigen huizetje. Dat kruipuitje bestaat nog: gaat de Gentpoort uit en 't water over, tien stappen rechts ligt er een brugsken over de buitenvesting - de weg immers om naar den Jongen Haze te gaan - ehwel, geschoord tegen dat brugsken en met zijne voetjes in 't water staat dat huizekotje. Och! toch zulk een geestig dingentje, in 't geluw geschilderd, met groene fenteneeltjes en met een kave, me' mensch! eene kave zoo breed en haast nog zoo hooge als 't huis zelf!.... een koddig dingen om schilderen. Die daar voorbij gaat moet dat grondhuizetjenGa naar voetnoot(2) een keer beschaffen. Ehwel, 't is dààr dat Kerkhovetje leefde met zijne zuster Godelieve. Dat Lievetjen hield alzoo een winkeltje van niemendalle, een beetje kiekerieGa naar voetnoot(3) tegenaan 't water en... 't geld. Maar 't jonk 'n wist ongelukkiglijk niet vele van sparen en ge zult gaan hooren. Jan op zekeren dag, kwam thuis, smeet zijne veste op tafel, hong zijne klakke aan d'horlogekasse, stekte daar ievers 'nen stoel en besliste alzoo maar ineens-bij-de-stove van dat huis te koopen!! Lievetje verschoot daar geen beetjen in, zulk een gerust herte verschoot in niet-ten-duivel! - Ja? ehwel 't is wel, zei ze-zij, koopt gij,... maar 't gaat toen algelijk wel 't onze zijn ei, Jan? - E' dat spreekt van 's zelfs! ai gij sloore-m'n-oore! zei Jan daarop. Maar!.... toen ons meistje moest gaan beginnen peizen van heur centjes te dokken... Jesus-Maria! 't begost met kluitjes en halve-kluitjes, stuivers en oordjes maar 't en kwam op verre naar aan heur langde | |
[pagina 151]
| |
niet!.. En zweeten dat Jan deed! 't had twee honderd frank... ‘tout-à plus’! en 't moest er, verdecie, tweeduist vijfhonderd hebben!... Jan kreeg gelijk een' klets in 't opene van zijn gezichte. - Waar gaan we nú om ‘asem’?Ga naar voetnoot(1). zuchtte de vent, en hij liet zijne armen vallen en stond daar te kijken en dinne-te-doenGa naar voetnoot(2). lijk een trijspalul met den mond wagewijd open en met een groote neuze!... - E' mo-mo-mo-mo! zei 't mannetje met de tranen in zijn keeltje, wat hebt ge met al mijne centen gedaan? Goddelieve! waar-op Gods-wereld is dat al naartoe? 'k schikte dat we toch wel eene ponke bezaten van over de drieduist frank! Dat's de rechtveerdige waarheid! En moest je-gij toen wel zeggen: ‘ko'p mo'’? We staan hier nu schoone te blinken met onze zweetvoeten!...’ Jan zonk neder op eenen stoel en zuchtte: Voor g'heel ons leven met een mannetjen op 't dak!Ga naar voetnoot(3).. - Tut-tut-tut! kwam Nonkel Louis daartusschen, hier zijn de tweeduist-vijfhonderd frank, maar in 't vervolg, Kerkhof, 't is gij die gaat de beurze houden! En zóó was 't gezeid en zóó is 't geschied. Ja... zulk een Lievetje was dat en Jan zat daarmeê gescheuteld. ('t Vervolgt). K. De Wolf. |
|