landsche en het Duitsche volkslied dat, vooral in de 16e eeuw, zeer nauw was en ook nog in lateren tijd eenigzins bleef voortbestaan. Hij vond alzoo dat de Antw. bundel een veertigtal liederen ontleende aan 't Hoogduitsch, daarentegen maar een paar aan 't Nederduitsch.
In 't eerste deel onderzoekt J.K. de uitwendige geschiedenis van 't Liedekens boeck: den eersten druk en den herdruk. Daarbij komt nog een studie over 't opschrift en het voorwoord van den bundel, de schikking van de liederen, 't verschil tusschen de volksliederen en de rederijkersliederen. In het tweede deel worden 52 liederen (op de 221 van den geheelen bundel) nauwkeurig beschreven en onderzocht. Daarin volgt J.K. niet de ongeschikte opeenvolging van den oorspronkelijken druk, maar eene oordeelkundige indeeling door hem zelf ontworpen: de wereldlijke liederen eerst, waaronder de liederen gesproten uit 's volks verbeelding (Balladen en Romancen) en uit de gebeurtenissen van den tijd (Historische Liederen) wel onderscheiden worden. Dan volgen de geestelijke liederen en een legende. Al de onderzochte liedekens worden volledig afgeboekt. Veel is er daar te vernemen over den oorsprong en verwantschap, over den inhoud zelf van ieder lied en ook over de zangwijze van sommige liederen: van zulke, te weten, die boven latere bekende deunen als stemaangevend geschreven staan. Bij dit alles is er oorkondschap ten overvloede, alzoo wat gestapeld-weg, onooglijk soms door het overdadig gebruik van verkortingen (sigla), en duister ook, omdat al die boekenschap in teekens en getallen, eenvormig gedrukt, tusschen 't opstel geschoten zit. 't Is den eersten keer dat we ‘De Sikkel’ om het kleed van een zijner uitgaven - die anders altijd ‘op hun beste’ den lezer toelachen - niet onvoorwaardelijk kunnen loven. Dat belet nu niet dat we hier een studieboek kregen bovenmate rijk aan inhoud, en dat doet verlangen naar 't vervolg van zoo'n geleerd onderzoek over al de andere liedekens van dien kostelijken Antwerpschen bundel.
V.