Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd't WestlandDAT is ‘Boekennieuws’ dat in groote letter mag gedrukt staanGa naar voetnoot(2).. Biekorf (1929, bl. 372-73) was er | |
[pagina 91]
| |
van de eerste bij om over dit werk te spreken, nog voor dat het in druk uitgekomen was. W'en twijfelden niet dat 't geheele zoo schoon zou zijn als die eenige bladzijden welke Herwin Eeckel op dien avond daar te Brugge voorlas, en w'en konden onze vreugde en bewondering niet verduiken. Nu hebben we den geheelen boek in handen gekregen, en we zijn nog bedrogen in deugden. ‘Een wonder om dat te hooren en een wellust’ zoo is volgens Herwin de volkstale van 't Westland, en zoo is heel zijn eigen werk. 't Hangt vol klank en vol zang. Herwin speelt met zijn tale gelijk met een toovertuig waar hij alles uithaalt wat hij wil. Duizende woorden heeft hij op zijn snare staan, geijkte, bloedeigen Vlaamsche woorden die in altijd afwisselende wendingen opklinken, tot een vloed van beelden samenstroomen en gestadig door nieuwen rijkdom worden overvloeid. Een overdaad dikwijls, waardoor een woord en een wending tot hun recht niet en kunnen komen omdat ze seffens door een dozijne andere worden overspoeld. Met een kerf hier en daar in de zuiverheid der gewesttale, gelijk een inzakkinge waar algemeene tale bovensteekt en... een afsteek is. Maar die sprankelende spraakveerdigheid en is de eenigste gave niet van 't werk. De verteller koestert en aait wel de tale van t' Onzent, maar hij vat daarmee den geest, hij grijpt de ziele van 't volk. 't Landschap leeft daar voor ons, en de menschen in hun zegging en meening en doening, zoo diepe doorschouwd en doorgrond. Al en is het werk geen geleed en knoopte verhaal, noch en zit het in de spannende voegen van een sterken zielkundigen bouw, toch is het tot een groote ziele-eenheid bedegen. 't Is een smakelijke vertellinge en beschrijvinge - (hoe is dat zware en gedwongene woord ‘epos’ toch op de markt geraakt?) - zonder groote helden, zonder boeienden zielestrijd van eenlingen, maar waarin heel 't leven van een volk en eene streke lijk samengetrok- | |
[pagina 92]
| |
ken ligt, een blijspel en een rampspel tevens, een spel van zielen en een spel van zinnen, schijnbaar in losse stukken nevens elkaar, maar toch in een vaste eenheid geschoten: de geliefde volksziel van t' Onzent. t' Onzent dat is 't Westland: eerst en vooral, ja, maar niet het eigenlijke Westland alleen: ook zeden en doeninge en zeisels uit andere hoeken van West-Vlaanderen heeft Herwin naar zijn Westland toegetrokken. En wie zou er aan de bekoringe weerstaan 'n keer een grepe te snappen over de hage of zelfs uit de oude lâ: rozenobels en ponden grooten...? Luchtig en geestig is 't werk, vol afwisselend, zonnig leven en gezonde luim die zelden 't boertige nadert en bijna altijd gezochtheid weet te vermijden. Een schat van rijpe levenswijsheid ligt in milden, warmen gloed over de bladzijden te glinsteren. Toch is er op al dat goede, op 't Westland in zijn geheel, iets af te dingen: 't is dat het te lang is, om het maar rechtuit te zeggen: veel te lang. Herwin had moeten, terwijl hij aan 't schrijven was, nu en dan zijn rappe, veerdige penne inhouden, ofwel, bij 't keuren en herkeuren 'nen trek geven door halve en heele bladzijden, denkende dat hij aan 't schrijven en niet met zijn volk in 't Westland aan 't kouten was of bij zijn vrienden aan 't vertellen over den ouden tijd. Vele bladzijden zijn oprecht meesterlijk geschreven en onvergetelijk; vele stukken zijn edelsteenen die maar en moeten wat afgeslepen worden om pronkjuweelen te zijn in onze Vlaamsche letterkunde, en in vele andere letterkunden... Maar we'n houden hier niet van dien uitklink waarmee de boekenmarkt gediend is doch waarvan 't werk zelve soms dere heeft. Liever geen vergelijkingen met andere namen uit de eigene en vreemde letterkunde: een vergelijkinge is altijd een beetje gewild; 't zijn er altijd die er door gestoord zijn, van die hoogvliegers meest die met geleend tuig uitgerust zijn. Dat hier is eigen werk: 't is schoon op zijn eigen en 't zal schoon blijven, omdat er voor onzen geest en ons | |
[pagina 93]
| |
herte niets zoo schoon en is als die eigen schoonheid van t' Onzent, die Herwin Eeckel ten volle heeft doorleefd en heerlijk bezongen. B. |
|