Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
Uit den ouden taalschat.
| |
[pagina t.o. 88]
| |
De twee luiken van het von Werl altaarstuk (Prado, Madrid) met te midden: de teekening van Dresden (bij Biekorf, blz. 81)
| |
[pagina 89]
| |
opzetten met haken kunnen worden vastgemaakt).’ Die uitleg is niet gestaafd en alleszins te verre gezocht om ‘waarschijnlijk’ te zijn. Die preecstoel blijkt oorspronkelijk wel een stoel geweest te zijn door burgersvrouwen naar de kerk meegenomen om bij 't preeken aldaar neer te zitten. In de kerk waren er in dien tijd geen stoelen: om te bidden en de diensten bij te wonen stonden de menschen meestal recht of knielden op den grond. Er waren toch, buiten de bidstoelen en zitsels van de rijke burgers, eenige effene lange banken in de kerk die onder den dienst gewoonlijk bij den preekstoel geschoven stonden en waarop de vrouwen neerzaten om naar 't sermoen te luisteren. Dat burgersvrouwen niet gaarne op één rij zaten met vrouwen uit den lageren stand, en dan nog op zulke gemeene, harde banken zonder leuning, is begrijpelijk. Vandaar de gewoonte een vouwstoel naar de kerk mee te dragen of te doen dragen. Heere Jan Coens van Halle, pastoor van Kortrijk, heeft ons, in zijne Confutatie ofte Wederlegginghe van den Biencorff, gedrukt te Leuven in 1598, een treffend voorbeeld daarvan geboekt. Hij schrijft alzoo (fo 60) spottend- weg tegen de ketters: ‘Als een Jouffrouwe haer maerte beveelt, coemt met my ter merckt, oft ter kercken, en draecht mynen paender oft preecstoel: de maerte sal moghen segghen, Vrouwe ghy hebt alsoo stercken armen als ick, draecht uwen paender ofte preecstoel selve, want dit en staet nievers uutgedruct inde Schriftuere dat ick dat doen moet.’ Juffrouwe zal dus in de kerke op haren preecstoel zitten en hare maarte kan... op de banken zitten, om naar 't preeken te luisteren of een andere devotie te doen. Bij de zoo leerrijke prenten (gegraveerd door Jan Galle) van den Christelijcken Waerseggher van P. Jan David, gedrukt in de Plantijnsche drukkerij te Antwerpen ten jare 1603, is er eene, te weten de 36e Figure (tegenover bl. 96) die ons een klaar beeld | |
[pagina 90]
| |
geeft van een preecstoel. 't Sermoen in de kerk is bezig: mansvolk luistert rechtstaande bij den kansel; op een drietal lange banken zitten vrouwen neer. Daarachter, op den voorgrond van onze prente, zit een burgersvrouw op een vouwstoel: een preecstoel! 't Is een lage houten stoel, waarvan de zate in grof lijnwaad moet zijn; twee van de platte standers zijn boven de zate verlengd en door vier gedraaide sporten samengevoegd: ze vormen alzoo een leuning tot halven de leen. Dien preecstoel altijd van thuis naar de kerk en van de kerke naar huis te moeten verdragen, dat was ongemakkelijk. Een godvruchtige Brugsche ziele, Joffrouwe Johanna van Halle wist daarin te verhelpen. In 1626 krijgt ze de toelating om, in een kapel der O.L. Vrouwkerk, voor haar en hare familieleden, te laten ‘maecken een lys [= vaste bank] omme daerinne te legghen hunne prickstoelen, kerckboucken ende sulcx als hemlieden goetduyncken ende believen zal...’Ga naar voetnoot(1).. De preecstoelen worden dus in den familie-bidbank geborgen en uitgehaald om bij 't preeken aan den kansel of ook wel bij andere devoties elders in de kerk neer te zitten. 't Besluit: de tweede beteekenis van 't woord preecstoel blijkt oorspronkelijk wel te zijn: een lichte vouwstoel die naar de kerk meegenomen werd om bij 't preeken neer te zitten. Later verruimde de zin van 't woord: 't beteekende een kleine vouwstoel in 't algemeen, zelfs als hij niet meer meeging naar de kerk, maar zijn dienst deed thuis. A.V. |
|