Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
van eenen plaatsenaar met naam
stil-deftig op zijn beste.
De tuin, die nevens 't woonhuis ligt
met schetwerk langs de strate,
is weerdig-needrig lijk het zicht
der oude burgerszate...
Daar leven Tante en Onkel in,
lijk 't huis ook oud van jaren,
maar jeugdig nog van lijf en zin
gelijk hun' lochtingblâren.
De laatste blâren zijn ze zelf
van 't boomhout mijner vaders
en, buiten 't eigen boomgewelf,
en heb ik niemand naders...
Ik ga zoo geren naar dit huis,
zoo geren naar hen beiden,
heel ver van al het woelgedruisch
der nieuwe, trotsche tijden,
en 't lijkt me dan, als ik dààr ben,
dat al de kleine dingen
die 'k zie dààr en sinds lange ken
mij doodenliedren zingen;
geen doodenliedren zonder licht
om een onblij verleden,
maar liedren waar de klank in ligt
van oude zaligheden.
Ik groete dààr de schouw, het kruis
uit lang vervlogen dagen,
den kachel met zijn ronkgeruisch,
het uurwerk met zijn' slagen,
de beelden die, naast onzen Heer,
steeds hangen aan de wanden,
het dischgerief gebruikt weleer
door veel' bloedeigen handen;
en, verder dan, den ouden hof,
die roos- en appelaren
met bloeisels welbekend, alsof
het die van eertijds waren,
met vruchten die, met gulden lach,
| |
[pagina 74]
| |
ééns plukten al die dooden
en die ze op blijden kermisdag
in oude gleiers boden..
Ik luister, stil, dan naar den klank
der klokke door de blâren,
het Angelus, denzelfden zang
nog uit mijn kinderjaren
en 'k voel me kind nu, kind nu weêr,
ja 't kind der oude dagen,
dat aan die dagen van weleer
wat nieuwe vreugd komt vragen.
O Tante en Onkel, hoort ge niet
in al die eigen dingen
het lied, het droeve-blijde lied
van onz' beminden zingen?
Gelukkig zijt ge, ja, voorwaar
te leven naast ons dooden!...
Leeft lange nog nog jaar op jaar,
om lang nog ons te nooden
naar d'ouden tuin, naar de oude woon,
heel dicht bij 't Huis des Heeren
en aan ons kroost, den ouden toon,
den ouden weg te leeren!
Jos. Vanden Berghe |
|