Biekorf. Jaargang 36
(1930)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe OtterjachtALHOEWEL, in de verhalen van de jagers, het ‘heldhaftige’ omzeggens nooit van de lucht is, geldt toch, ten huidigen dage, het vangen van een otter als een bizonder te vermelden meesterstuk. Het beteekent, door zijn zeldzaamheid en tevens om den gespitsten speurzin dien het bij den gelukkigen vanger verraadt, een voor dezen laatste vleiende onderscheiding. Met zijn kostbaren buit stapt aldan de fiere Nemrodszoon naar het gemeentehuis toe, vertoont er aan den bewonderenden, lofsprekenden burgervader het onge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wone wild met de veelgezochte pels, snijdt er, in nakoming van de op het stuk toepasselijke wetsbeschikkingen, den rechter voorpoot van het dier aan het eerste lid af, en begiftigt er den burgemeester mede. Als belooning zal hem, van wege het Ministerie van Landbouw, een premie van tien frank worden uitbetaald. Dit bedrag mag onbeduidend heeten ten aanzien van den hoogen prijs dien de jager voor het ottervel bij den pelshandelaar zal erlangen. Het uitloven van een premie voor het vangen van een otter houdt echter geen verband met de eigenlijke waarde welke dit dier heeft verkregen, sedert de moderne mode de dracht van de otterpels tot een hoogtepunt van ‘chic’ in de winterkleedij der vrouw heeft opgevoerd. De premie beteekent een belooning voor de verdelging van een aartsvijand der vrome visschers. De otter, de veelvraat die per dag ruim twee pond visch verslinden kan, is immers een geduchte sluipmoordenaar die vijvers en rivieren, grachten en beken ontvolkt. Het is dan ook te begrijpen dat degenen die begaan zijn met het behoud der riviervisscherij den sluwen roover een fellen haat toedragen. En deze vijandschap is eeuwenoud. In vroegere tijden loofde het magistraat van Brugge belooningen uit voor het dooden van de otters, welke in de stadswaters in grooten getale aanwezig waren, te oordeelen naar enkele posten uit de stadsrekeningen van het einde der 14e en van de 15e eeuwGa naar voetnoot(1). Daar wordt onder meer het volgende aangetroffen.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die beide laatsten, Lauwersse den Jaghere en Janne den Sceirre schijnen er in de otterjacht een specialiteit op na gehouden te hebben. Verder staat immers nog geboekt:
Spijts al den ijver van Lauwersse en Janne waren de ‘hotters’ verre van uitgeroeid in de ‘veste’, zooals blijkt uit hetgeen volgt:
Men ziet door bovenstaande dat ‘de veste’ te dien tijde, een land, of liever een water van belofte moet geweest zijn voor de otters... en voor de vangers. Het duidt ook op de aanwezigheid in de stadswallen, in vroegere eeuwen, van een vischrijkdom waarbij de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hedendaagsche hengelaars en peurders slechts kunnen watertanden. Gelukkig maar dat ook de otters er uit zijn gebleven, zoodat uit het ‘Stil ende’ nog wel eens een paar bliekjes of een baarsje te voorschijn komen... J.C. |