Taalvonken.
(Vgl. Biek. boven, bl. 28 en de vorigen).
MOEDER was uitgeweest met 't ‘convooi’ en als ze thuis kwam miek z'heur beklag dat hij weere zooveel ‘retard’ gehad hadde - Ehmaar dat is toch geen dingen, meende Vader, altijd met dien achterstel! - 'k Peisde ekik: ‘Nig!’
Werkbie.
Ja, hoe dat 't volk toch uit zijn eigen de tale weet boven te halen! Voor een slag kleedsel, een ‘combinaison’ hoorden we al zeggen hier (1929, 348): een alaaneen, en laatst nog (1930, 28) sprak Gusta van Rietelaere van haren van ends en t'ends. Onze werkvrouwe thuis ze is toch zoo gemakkelijk om den kuisch te doen, zegt ze, met heuren lijf-en-rok. - He! als 't is om de dingen een name te geven, 't volk en is niet lichte gereed om met de stuitemande te gaan!
V.d.L.