Taalvonken.
(Vgl. 1926-1929, laatst XXXV, 379-380).
GUSTA van Rietelare droeg ook 'nen ‘combinaison’ ofte alaaneen, en ze was er preusch mee. Ze toogde hem t'onzent en kropte ze. - Wat zeg-je van mijnen van ends en t'ends? - 't Is 'nen schoonen, Gusta.
Maar Gusta van den anderen kant en doet niet nooder dan noodloos werk; de overgeslegene boorden ofte ‘revers’ van 'nen langen mansbroek noemt ze zij eenvoudig weg: zandschepperkes! - Daar zi! - Ei! dat is nog schooner!
Werkbie.