standigheden.’ En zijn dichtkunst? ‘Te dikwijls spreekt de moderne poëzie zich fragmentarisch uit: en we verwachten toch meer: een complex. Hij (G.G.) ziet groot: zijn visie beperkt zich niet tot
détails. Zijn werk is in één, een zeer gangbaar woord: cosmisch!... De cyclische groei van zijn schoonheidsgevoel is een der interessantste literaire phenomena,... Stilaan zien en hooren we hem naar andere poëzie smachten: die van het au delà!’ - Wie dit niet en verstaat en de schoonheid van die ‘portretteering’ niet en ziet, 't is - lijk Uilenspiegel aan de boeren wijsmaakte - omdat hij van 't rechter bedde niet en is! Voor de smekkers dan, nog een schepke uit een anderen zak. ‘In Gezelle's romantiek was hoofdzakelijk veel dramatische bewogenheid... geen langademige lyriek. Later echter, toen zijn Muze het toppunt der sereniteit bereikte, werd zijn taal een mirakuleus kristaal... Zijn latere strofen zijn alle geciseleerd... Vondel was de dichter met de telescopische visie, Gezelle was de dichter met den begenadigden micioscoop.’ Is het te verwonderen dat, zooals 't verslag zegt, ‘de gevierde causeur aan 't slot een ovatie moest encaisseeren!’
Nu, elk zijn goeste, zei 't ventje... Dat is alzoo bij die van 't nieuw jaar dertig: al sterk en vreemd kruid, dat brandt op de mage. en geen vromigheid. Enja, 't moeten er zulke zijn en andere; 't zouden anders al alle kanten gaten komen in de wereld die niet gevuld en zijn. Maar bij al dat houdt Biekorf hem op de oude zate en roept van: Leve 't oud jaar dertig!
GOEBE.