Diepgronden - stekken.
DIEPGRONDEN is: den grond twee tot drie voet diep delven en graven, hetzij om er het mest in te bergen, hetzij om de bovenaarde met den ondergrond te vermengen en dooreen te werken, en het land aldus mullig en vruchtbaar te maken (De Bo, Wvl. Id.); uit den diepen grond ophalen met de spa, b.v. eerde, pemen (Loquela). En diepgronder d.i. een die diepgrondt en dus bedreven is in dat werk, werd volgens Loquela gehoord te Passchendaele. Hier nu op het front wordt dit woord omzeggens in geen anderen zin meer gebruikt als: ijzer en koper opdelven uit den grond. Wat doet 't mannevolk 's winters, als er geen werk is? Ze gaan diepgronden, ijzer rapen, koper zoeken. Er is hier veel land dat nog niet gediepgrond en is: waar het ijzer en koper nog niet is uitgehaald. En een die alzoo ijzer en koper aan 't opdelven is, heet een diepgronder. Zoo hoorde ik nog 't volgende: Wie is dat ginder in de wêe? - 't Zijn diepgronders die aan 't werk zijn.
In plaats van ‘diepgronden’ zeggen ze ook ‘ijzer stekken’ (ijzer beteekent hier: gelijk wat voortkomt van bommen, granaten enz., dus ook koper en lood!) Vandaar komt het woord: stekkinge d.i. gelegenheid om ijzer te stekken. ‘Van de jare en hebben wij sedert Januari maar veertien dagen stekkinge gehad’ (geh. te Passchendaele). En stekker is er van zelf bijgekomen. ‘Boer G. had iederen winter wel zestig stekkers op zijn hof’ (geh. aldaar). Die stekkers kregen dan de gelegenheid van dien goên boer om 's winters ijzer te stekken op zijn land, en alzoo waren zij op zijn hof.
W.J.D.