zienlijker wordende Fransch, of beter gezegd het Picardisch dialect van die taal, dat eerst het Graafschap Ponthieu daarna de Graafschappen Boulogne, Artois en Guînes en ten slotte het zuiden van Vlaanderen zelf aangetast heeft, en zoodanig wel te boven gekomen is, dat de vroegere taal der bevolking daar geheel en al door ten onder gebracht werd en uitgestorven is.
Hoe lang duurt die gestadige vooruitschuiving van het Fransch tot schade van ons germaansch dialect? En tot waar is eenmaal, in een diep verleden, onze eigene taal in de nu franschgeworden streken, de moedertaal der landzaten geweest? Deze vraag zullen wij elders, en met de noodige bewijsstukken erbij, wel tot vrij verre kunnen oplossen.
Laat ons nu liever niet verder gaan dan het aanstippen der uitwerkselen van de taalverschuiving in het oude gebied der Vlaamsche dialecten, dit wil zeggen in het hedendaagsche Frankrijk.
Vooreerst hebben wij kunnen vaststellen, dat, van zoohaast een gewest sedert eenigen tijd verfranscht was, de oude volkswoorden, en meest van al nog de Plaatsnamen, onttrokken geraakten aan den invloed, dien de levende taal in meer noordelijke streken bleef hebben op het verloop van taalvormen, spelwijzen en klankwezen: die woorden en namen werden algauw om zoo te zeggen versteend in de gedaante, die zij korten tijd vòor het uitsterven der oude moedertaal vertoonden: en voornamelijk hun vocalisme, hunne ziel zei ik haast, bleef ongedeerd. Alzoo zien wij hoe berc (dat zoowel eene hoogte als eene woning beteekende) vastgesteven bleef in Berck-sur-Mer, in Cuc (Cucq), in borc voor borg, als te Nienborc, eene buitenwijk van Boulogne; in lo (niet loo, en in eene menigte plaatsnamen op -lo uitgaande; ook in bos en bus, elders bosc, terwijl het, op het gebied der levende taal voortliep tot bergh, burgh, bosch of busch, loo, enz., om niet te gewagen van de beken (les becques), die een hole-vocabel droegen en alle