Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd't ScherpVerschillende boringen op onze kust gedaan o.m. voor het aanleggen van artesische waterputten hebben aangetoond dat alhier het alluvium (polderklei, duinen, turf) en het diluvium, de twee jongste verdiepen van het Kainozoïsch aardtijdperkGa naar voetnoot(1), bezonken zijn ten Oosten van Den Haan op het Panisel zand en ten Westen op den Ieperschen grond (zand en klei). Het Iepersch verdiep, ouder dan het Panisel, loopt op de oostkust onder het laatste door. Zoo heeft men te Blankenberge onder het diluviaal Vlaanderen zand het Panisal aangeboord op 36 m. diepte, te Oostende de grijze Ieperenklei op 33 m. Het lijdt geen twijfel dat in zee op eenigen afstand van de kust het Paniselzand ontsloten ligt. Terloops gazegd: een ontsluiting (affleurement) | |||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||
noemen de aardkundigen de plaats waar een bepaalde grond aan de oppervlakte van de aardkorst bloot ligt, ontsloten is, b.v. de alluviale polderklei in ontginningen voor steenovens, het zeezand op het strand, de merkwaardige diluviale duinen te Gijvelde en De Panne enz. Die ontsluitingen van het Panisel worden bewezen door de tallooze zandsteenen die vooral op de oostkust aanspoelen en de kenmerkende versteeningen (leidfossielen) van het Paniselverdiep bevatten, zoo b.v. de overvloedige Cardita planicostaGa naar voetnoot(1) Deze steenen, tijdens stormweer uit hun ligplaats losgewoeld, worden door de tijstroomen in alle richtingen meegevoerd, gerold en afgerond. Wegens het lichte overwicht van vloedstroom op ebbestroomGa naar voetnoot(2) spoelen deze steenen zoo talrijk aan op de uiterste oostkust, dat er op de verhevene strandplaat nabij het Zwijn, een echt rolkeienstrand te zien is. Daarbij zijn er in zee talrijke plaatsen met steenen bezaaid, die door de visschers zeer geducht worden. In 1899 verscheen de steenkundige kaart van de Zuidelijke NoordzeeGa naar voetnoot(3). Ook E.H. Pype geeft zeer belangwekkende kaarten in zijn werk ‘Over Visscherij’Ga naar voetnoot(4). Deze vermeld dat de plekken bedekt met klakmos (= een mosdier: Flustra foliacea), steenen (= zandsteenen, sabellaria) en zinders door de visschers ‘'t Scherpe’ genoemd worden. Dus een gemeene | |||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||
zeeplaatsnaam. Zulks niet bij de Heistsche visschers: bij hen is ‘'t Scherp’ (geen uitgangs-middelklinker) een zeer geduchte plaats op een dertigtal Km. van de kust, tusschen Noord- en West Hinder, plaats tamelijk uitgestrekt en Z.W. waarts gericht. De scherpe, kantige steenen die de netten aan flarden scheuren, zijn twijfelloos Paniselzandsteenen. Daarbij liggen er donkerkleurige, arduinachtige brokken: 't zijn kiezelsteenen van dezelfde soort als de schoone zwarte bonken of schilfers op 't strand tusschen Knokke en 't Zwijn. Ze werden door de branding uit de krijtrotsen van de Fransche kust losgebrokkeld en door de tijstroomen hierheen vervoerd. In de visscherstaal hoorden we; ‘'t en deugd er niet lijk in 't Scherp’ om een gevreesde onveilige plaats, ook op 't land, te beduiden; en ‘hij komt uit 't Scherp’ of ‘hij heeft in 't Scherp gevaren’ dat is: hij is slecht gezind, of hij is leelijk toegetakeld. En wat den naam zelf betreft: 't Scherp, dat is scherpe plaats, plaats met kantige bonken bezaaid; evenals te Knokke: 't Zoute, dat is ziltige slikke; later schorre en polder, nu badplaats. Doch wat we eigenaardig vinden: dat is 't Scherp in stede van 't Scherpe. Jozef De Langhe. |
|