Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEenige molenaars van den ‘steêmeulen’ te Thielt.IN Biekorf jg. 1926, tk 10: ‘Jos. De Smet. Wie deed meê in den Boerenkrijg’ wordt genoemd, op Pitthem: ‘Boute (fils August) fils de meunier a arrêté la voiture d'Esmonnot [den franschen commissaris van Thielt].’ Deze Boute's waren eene oude molenaarsfamilie. Clement Bout(t)e fs JansGa naar voetnoot(1) was van 1655 tot 1661 een der twee pachters van den stedemeulen t'einden de Yperstraat, den molen waarvan de gemetste voet nog alleen rechte staat, bachten 't Gildhof in de St Michielsstraat. De molen werd verpacht telkens voor eenen tijd van zes jaren. In 1673 pachtte Clement Boute hem 'nen tweeden keer. Op 't laatste van 't jaar 1698 diende hij een verzoekschrift in, om afslag van pacht | |
[pagina 328]
| |
te vragen wegens schade geleden ten gevolge van den inval der Franschen. In December 1708 liet hij den molen over aan zijne twee zonen: Albertus en Guillielmus. Uit een getuigschrift, bij zijn vertoog gevoegd, leeren we twee andere Boute's kennen: Jan en Clement de jonge, molenaars op molen(s) staande op den grond der heerlijkheid Gruuthuse (Thielt-ten-Hove). De zoon Boute vermeld op de fransche lijst (Liste générale des chefs... de la révolte) was waarschijnlijk een afstammeling van Jan. Deze had eenen zoon Petrus, die, getrouwd met Catharina Outryve, in 1754 te Thielt eenen zoon Augustinus won. - In de doopregisters van Pitthem vinden we ook eenen Josephus Boute, zoon van Petrus en Maria-Catharina Outrive geb. 1752. - 't Kan toch hetzelfde gezin zijn; Petrus Boute kan overendweder te Thielt en te Pitthem gewoond hebben.
Stadsarchief (Bundel: Verpachtingen van den steêmeulen.) ‘Aen mynheeren Burgemeestere ende schepenen der stede Thielt, mitsgaeders Mevrauwe van het hospitael van Thielt voorseit. | |
[pagina 329]
| |
van ontrent de neghen ponden groote van 't gone hy aen de tambours heeft by force ende gewelt moeten betaelen, die met de loopende partien telcken [maele] waren commen, by fautte van weleke sy groote schaede aen de meulen souden gedaen hebben; bovendies heeft te coste geweest van de sauvegarde, die hy genomen heeft ter conservatie van deselve meulen ende meulenhuys, den tyt van eenentwintich daghen,Ga naar voetnoot(1) gedeurende het frans leger alhier heeft gecampeert geweest ten jaere 1696, tot drye ponden grooten ofte daer omtrent. Eyndelynghe heeft den suppliant noch te coste geweest voor het repareeren van de scheure, die door tvolck van oorloghe heeft afghetrocken geweest ten selven jaere, tot vier ponden sesthien schellyngen groote, boven al welcke den suppl. noch heeft betaelt veel ende extraordinaire lasten soo van contrebutien, brantschattynghe als andersint, cause waeromme den suppl. hem is keerende tot UL mynheeren. | |
[pagina 330]
| |
Dit verzoek werd geapostilleerd als volgt: ‘Burghmeestere onde schepenen der stede van Thielt, midtsgaeders vrauwe prieuse ende religieusen van den hospitaele, remiteeren den suppl. ter somme van sesthien penden gr. Toorconden als Burghmeestere in de absentie van den greffier, desen 14 Maert 1699. F. Vander Pieten.’ en namens het klooster geteekend: Le Francois, sous-prieuse. ‘Den onderschr. Clement Boute bekent dat hem gevalideert is jeghens Jan Lemelle, agent van den tresorier van de stede van Thielt, de somme van acht ponden gr. over d'helft van bovenschr. moderatie. Toorc. 14 Maerte 1699. Dit, is X het merck Clement Boute.’ De bijgevoegde attestatie luidt: ‘Alsoo men schuldygh es de getuygenisse der waerheyt te geven dies aensocht synde, soo ist dat ick op het versouck van Clement Boute, meullenaere van de stedemeulen van Thielt, verclaere ende sal atysteeren dies noot synde, dat ick onderschreven, als balliu ende ontfanger van syn Doorluchtigheyt den heer prince van Steenhuyse, hebbe quitschelt laeten valideeren ter cause van de troubelen van orloge, tamboergelden etc: aen de naerschreven persoonen eerst: Carel Bruneel, meullenaer van den Stockmeullen, Jan en Clement Boute de jonge ende Pr Verfalgie; denselven Bruneel tot de somme van eenentwintigh ponden gr. ende daerenboven noch drye pont negenthien schellyngen gr. van het lavillette gelt, ende aen de voorn. Boutens ende Verfalgie tot de somme van dryentwintigh ponden gr. oock boven het voorn lavillette gelt, dat is betaelt geweest over eene vrage op ider meullen in het frans campement tot Vyve. In teecken der waerheyt belove al hetselve te verclaeren dies noot synde voor alle jusen ende wetten. Toorc. desen 28en Xbre 1698. Lowys Symoens.’ | |
[pagina 331]
| |
Stockmeullen. Drie of vier molens die nog in 't eerste der negentierde eeuw bestonden, ten oosten van de huidige Oude Statiestraat te Thielt, werden gezamelijk de Sto(c)ktmeulens geheeten; te oordeelen naar bovenstaanden tekst zou men denken, dat de naam oorspronkelijk maar aan éénen derzelve toekwam. Een Guillaume Boutte, de tweede zoon allichte van Clement den oude, was in 1729 de gebruiker van den Kapellemeulen, staande ten oosten van den wijk, nu gemeente, Schuyffers-Capelle. Zie Thieltsche Mengelingen, bl. 134. Art. Impe. |
|