Taalvonken
(Vgl. boven, bl. 284 en de vorigen).
Iedereen kent die nieuwwijsde schoêzolen... in ‘internationaal nederlandsch’ geheeten ‘crêpe’. Crêpe? Waarom crêpe? Dat weet niemand. Doch 't is ‘internationaal’, en dus ‘nederlandsch’! Echter ons volk weet-daar alreeds vanalles in 't vlaamsch voor: knoddig en anders, gemeene en niet gemeene. ‘Snotschoen’ b.v., en van een kind hoorde 'k: ‘van die schoen-daar met boterhammen aan’. Maar de buitenmenschen zeggen het schoonst; dit vernam ik te Brugge in 'en schoewinkel. - Ja, en hoe noemen zij dat? - Zolen in zwijnevel. En inderdaad, die ‘crêpe’ is op-end-op zwijnevel, geschoren en gewasschen. - Ja, meende 'k alsdan, zij die dat zeggen, die gaan wel afstammelingen-nog zijn van de anderen die overtijd zeiden, tegen caoutchouc: in moerevel (Vgl. DBo o. 't w.).
T.R.